1 ...6 7 8 10 11 12 ...154 TERUG NAAR HET NEST
De volgende dag had Harry zijn schoolspullen om twaalf uur al in zijn hutkoffer gepakt, net als zijn meest waardevolle bezittingen — de Onzichtbaarheidsmantel die hij van zijn vader had geërfd, de bezemsteel die hij van Sirius had gekregen en de Sluipwegwijzer van Zweinstein die hij vorig jaar van Fred en George Wemel had gekregen. Hij had het eten uit de bergplaats onder de losse plank verwijderd, alle hoeken en gaten van zijn slaapkamer twee keer gecontroleerd op eventueel vergeten spreukenboeken of ganzenveren, en de kaart van de muur gehaald waarop hij de dagen afstreepte tot hij op een september terug mocht naar Zweinstein.
Aan de Ligusterlaan nummer vier hing een uiterst gespannen sfeer. Het feit dat dadelijk een heel gezelschap tovenaars bij hen zou aankloppen, maakte de Duffelingen gespannen en kortaangebonden. Oom Herman was totaal van slag geweest toen Harry had gezegd dat de Wemels al de volgende dag om vijf uur op de stoep zouden staan.
‘Je hebt toch wel tegen die lui gezegd dat ze zich een beetje normaal moeten kleden, hè?’ snauwde hij. ‘Ik heb gezien in wat voor idiote vodden jouw slag mensen rondloopt. Nou, als ze hier komen, hoop ik dat ze zo fatsoenlijk zijn om gewone kleren te dragen.’
Harry begon bange voorgevoelens te krijgen. Hij had meneer en mevrouw Wemel zelden kleren zien dragen die de Duffelingen ‘normaal’ zouden vinden. Hun kinderen trokken tijdens de schoolvakanties vaak Dreuzelkleren aan, maar hun ouders gingen meestal gehuld in lange gewaden, die varieerden van sjofel tot regelrecht versleten. Het kon Harry geen lor schelen wat de buren zouden denken, maar hij vroeg zich wel angstig af hoe onbeschoft de Duffelingen tegen de Wemels zouden zijn, als die bleken te beantwoorden aan hun ergste schrikbeeld van tovenaars.
Oom Herman had zijn beste pak aangetrokken. Sommige mensen zouden dat misschien als een welkomstgebaar hebben opgevat, maar Harry wist dat hij dat alleen deed omdat hij er indrukwekkend en intimiderend uit wilde zien. Dirk, daarentegen, leek juist te zijn geslonken, niet omdat het dieet eindelijk begon te werken, maar uit pure angst. De laatste keer dat Dirk een volwassen tovenaar kwaad had gemaakt, had hij dat moeten bekopen met een krullerige varkensstaart die plotseling uit zijn broek stak en die oom Herman en tante Petunia operatief hadden moeten laten verwijderen in een privékliniek in Londen. Het was daarom niet vreemd dat Dirk steeds nerveus met zijn hand over zijn achterwerk streek en met zijdelingse stappen van de ene kamer naar de andere schuifelde, zodat hij de vijand niet voor de tweede keer hetzelfde doelwit zou tonen.
Tijdens het middageten werd er vrijwel geen woord gezegd. Dirk protesteerde niet eens toen hij zag wat hij kreeg voorgezet (magere kwark met geraspte bleekselderij) en tante Petunia at helemaal niets. Met over elkaar geslagen armen en getuite lippen scheen ze op haar tong te kauwen, alsof ze moeite moest doen om de woedende tirade binnen te houden die ze graag tegen Harry zou hebben afgestoken.
‘Ik neem aan dat ze met de auto komen?’ blafte oom Herman plotseling over tafel.
‘Eh…’ zei Harry.
Daar had hij nog niet aan gedacht. Hoe wilden de Wemels hem eigenlijk komen ophalen? Ze hadden geen auto meer; de oude Ford Anglia die ze ooit hadden gebruikt reed nu in het wild rond in het Verboden Bos bij Zweinstein. Vorig jaar had meneer Wemel een auto van het Ministerie van Toverkunst geleend; zou hij dat dit jaar weer doen?
‘Dat denk ik wel,’ zei Harry.
Oom Herman snoof schamper in zijn snor. Normaal gesproken zou hij gevraagd hebben wat voor auto meneer Wemel had; hij beoordeelde mensen voornamelijk aan de hand van hun auto’s en hoe groot en duur die waren. Maar zelfs als meneer Wemel in een Ferrari had gereden, betwijfelde Harry nog of oom Herman hem sympathiek zou hebben gevonden.
Harry bracht het grootste gedeelte van de middag op zijn kamer door; hij werd gek van tante Petunia, die om de paar seconden door de vitrage gluurde, alsof ze gewaarschuwd was dat er buiten een losgebroken neushoorn rondliep. Uiteindelijk, om kwart voor vijf, ging Harry weer naar de woonkamer.
Tante Petunia was dwangmatig bezig rechte kussens nog rechter te leggen. Oom Herman deed alsof hij de krant las, maar zijn kleine oogjes bewogen niet en Harry wist zeker dat hij in werkelijkheid ingespannen luisterde of hij een auto hoorde aankomen. Dirk zat in een fauteuil geklemd, met zijn dikke handen stevig tegen zijn dikke achterwerk gedrukt. Harry kon niet tegen al die opgekropte spanning; hij ging op de trap in de hal zitten, met zijn ogen op zijn horloge gericht en een hart dat bonkte van opwinding.
Maar het werd vijf uur en er gebeurde niets. Oom Herman, die een beetje zweette in zijn krappe pak, deed de voordeur open, keek links en rechts de straat in en trok zijn hoofd toen snel weer terug.
‘Ze zijn te laat!’ snauwde hij tegen Harry.
‘Weet ik,’ zei Harry. ‘Misschien — eh — misschien zitten ze in de file of zo.’
Tien over vijf… kwart over vijf… Harry begon zelf ook nerveus te worden. Om half zes hoorde hij oom Herman en tante Petunia kortaf en mompelend met elkaar praten in de woonkamer.
‘Geen greintje consideratie.’
‘We hadden wel andere afspraken kunnen hebben.’
‘Misschien denken ze dat we vragen of ze blijven eten als ze zo laat komen.’
‘Mooi niet,’ zei oom Herman en Harry hoorde hoe hij opstond en door de woonkamer begon te ijsberen. ‘Ze nemen dat joch mee en krassen dan direct weer op. Als ze tenminste nog komen opdagen. Waarschijnlijk hebben ze zich in de dag vergist. Ik denk dat dat slag mensen weinig waarde hecht aan stiptheid. Of ze komen met een of andere oude roestbak en staan nu langs de kant van de — AAAAAAAARRRRGH!’
Harry sprong overeind. Vanuit de woonkamer klonk het geluid van drie Duffelingen die in paniek wegvluchtten. Een tel later sprintte een doodsbange Dirk naar buiten.
‘Wat gebeurt er?’ vroeg Harry. ‘Wat is er aan de hand?’
Maar het was alsof Dirk geen woord kon uitbrengen. Met zijn handen nog steeds tegen zijn billen gedrukt, waggelde hij op topsnelheid naar de keuken. Harry ging haastig de woonkamer in.
Er klonk luid gebonk en geschraap uit de dichtgetimmerde schoorsteen van de Duffelingen, waar nu een elektrisch haardje met een namaakkolenvuur stond.
‘Wat gebeurt er?’ bracht tante Petunia moeizaam uit. Ze was achteruit gedeinsd tot ze met haar rug tegen de muur stond en staarde met grote angstogen naar de haard. ‘Wat gebeurt er, Herman?’
Nog geen tel later werd dat duidelijk, want ze hoorden stemmen opklinken uit de dichtgetimmerde haard.
‘Au! Nee, Fred — ga terug, ga terug, er is iets misgegaan — zeg tegen George dat hij niet — AU! Nee, George, er is geen plaats, ga direct terug en zeg tegen Ron —’
‘Misschien kan Harry ons horen, pa — misschien kan hij ons eruit laten —’
Vuisten bonkten op de planken achter de elektrische haard.
‘Harry? Harry, kun je ons horen?’
De Duffelingen keken Harry venijnig aan, als twee woedende ratelslangen.
‘Wat heeft dat te betekenen?’ grauwde oom Herman. ‘Wat moet dat?’
‘Ze — ze hebben geprobeerd om hier te komen met behulp van Brandstof,’ zei Harry, die probeerde niet in lachen uit te barsten. ‘Ze kunnen via het haardvuur reizen — alleen hebben jullie de schoorsteen dichtgemaakt — wacht even —’
Hij liep naar de haard en riep door de planken heen:
‘Meneer Wemel? Kunt u me horen?’
Het gebonk hield op. Iemand in de schoorsteen zei: ‘Ssst!’
‘Meneer Wemel, ik ben het, Harry… de schoorsteen is dichtgetimmerd. Daarom kunt u er niet uit.’
‘He, verdorie!’ zei de stem van meneer Wemel. ‘Waarom hebben ze in ’s hemelsnaam de schoorsteen dichtgemaakt?’
Читать дальше
Конец ознакомительного отрывка
Купить книгу