‘Ik wil dat goud niet,’ zei Harry met uitdrukkingsloze stem. ‘U mag het hebben. Of wie dan ook. Ik had niet mogen winnen. Het had van Carlo moeten zijn.’
De emoties waar hij zich sinds zijn ontsnapping uit de doolhof met tussenpozen tegen had verzet, dreigden hem nu te overweldigen. Hij had een brandend, prikkend gevoel in zijn ooghoeken. Hij knipperde met zijn ogen en staarde naar het plafond.
‘Het was jouw schuld niet, Harry,’ fluisterde mevrouw Wemel.
‘Ik zei dat we de Trofee samen moesten pakken,’ zei Harry.
Nu voelde hij het ook branden in zijn keel. Hij wou dat Ron niet zo naar hem keek.
Mevrouw Wemel zette de slaapdrank weer op het nachtkastje, boog zich over het bed en sloeg haar armen om Harry heen. Hij kon zich niet herinneren dat hij ooit zo omhelsd was, als door een moeder. Het volle gewicht van alles wat hij die nacht had meegemaakt drukte plotseling op hem neer, terwijl mevrouw Wemel hem omarmde. Het gezicht van zijn moeder, de stem van zijn vader, de aanblik van Carlo die dood op de grond lag; alles kolkte door zijn hoofd tot hij het nauwelijks nog verdragen kon, tot zijn gezicht vertrokken was tot een grimas, in een poging de schreeuw van ellende te onderdrukken die haast onstuitbaar in hem opwelde.
Er klonk een luide klap en Harry en mevrouw Wemel lieten elkaar los. Hermelien stond bij het raam en hield iets in haar hand.
‘Sorry,’ fluisterde ze.
‘Je drankje, Harry,’ zei mevrouw Wemel vlug en ze veegde haar ogen af met de rug van haar hand.
Harry dronk het in een teug op. Het werkte onmiddellijk. Zware, onweerstaanbare golven droomloze slaap spoelden over hem heen. Hij viel neer op het kussen en zijn hoofd werd leeg.
Toen hij later terugkeek, zelfs maar een maand later, merkte Harry dat hij zich weinig kon herinneren van de dagen daarna. Het was alsof hij te veel had meegemaakt om nog meer in zich op te kunnen nemen. De dingen die hij zich wel herinnerde, waren heel pijnlijk. Het ergste was misschien wel de ontmoeting met Carlo’s ouders, die de volgende ochtend plaatsvond.
Ze maakten hem geen verwijten; integendeel, ze bedankten hem omdat hij Carlo’s lichaam mee terug had genomen. Meneer Kannewasser snikte vrijwel onophoudelijk tijdens hun gesprek, maar het verdriet van zijn vrouw leek zo peilloos dat tranen het niet konden verlichten.
‘Dus hij heeft eigenlijk weinig geleden,’ zei ze, toen Harry vertelde hoe Carlo om het leven was gekomen. ‘En hij stierf vlak nadat hij het Toernooi had gewonnen, Barend… hij moet gelukkig zijn geweest.’
Toen ze aanstalten maakten om te vertrekken, keek ze naar Harry en zei: ‘Pas goed op jezelf, wil je?’
Harry pakte de zak met goud van zijn nachtkastje.
‘Neemt u maar,’ mompelde hij. ‘Het had eigenlijk van Carlo moeten zijn, hij was de eerste, neemt u dit —’
Maar ze deinsde achteruit. ‘Nee, nee, dat is van jou. We zouden niet… nee, hou jij maar.’
De avond daarop keerde Harry terug naar de toren van Griffoendor. Van Ron en Hermelien hoorde hij dat Perkamentus tijdens het ontbijt de school had toegesproken. Hij had de leerlingen verzocht om Harry met rust te laten, hem geen vragen te stellen en niet te proberen het verhaal van wat er werkelijk in de doolhof was gebeurd uit hem los te krijgen. Het viel hem op dat de meeste mensen met een boogje om hem heenliepen op de gang en hem niet aankeken. Sommigen fluisterden achter hun hand als hij langskwam. Waarschijnlijk geloofden veel leerlingen dat artikel van Rita Pulpers, over hoe labiel en gevaarlijk hij was, dacht hij. Misschien hadden ze zo hun eigen theorieën over hoe Carlo aan zijn einde was gekomen. Harry merkte dat het hem niet veel kon schelen. Hij voelde zich het prettigst als hij samen was met Ron en Hermelien en ze over andere dingen praatten, of hem gewoon stilletjes lieten zitten terwijl ze een partijtje schaakten. Hij had het gevoel dat ze elkaar inmiddels zo goed begrepen dat niet alles onder woorden gebracht hoefde te worden; dat ze alledrie wachtten op een teken of bericht over wat zich buiten Zweinstein afspeelde — en dat het zinloos was om te gissen naar wat er zou kunnen gebeuren tot ze bepaalde dingen zeker wisten. De enige keer dat het onderwerp zijdelings ter sprake kwam, was toen Ron Harry vertelde over een gesprek dat zijn moeder met Perkamentus had gehad voor ze naar huis ging.
‘Ze wilde vragen of je van de zomer direct naar ons toe kon komen,’ zei hij. ‘Maar hij wil dat je teruggaat naar de Duffelingen, in elk geval voor een tijdje.’
‘Waarom?’ vroeg Harry.
‘Ze zei dat Perkamentus zijn redenen had,’ zei Ron duister en hij schudde zijn hoofd. ‘We zullen hem maar moeten vertrouwen, nietwaar?’
De enige met wie Harry kon praten, afgezien van Ron en Hermelien, was Hagrid. Omdat er geen leraar Verweer tegen de Zwarte Kunsten meer was, hadden ze die uren vrij. Tijdens zo’n uitvaluur op donderdag gingen ze naar Hagrids huisje. Het was een mooie, zonnige dag; Muil rende meteen door de open deur naar buiten toen ze aankwamen, opgewonden blaffend en kwispelend.
‘Wie is daar?’ riep Hagrid, die ook in de deuropening verscheen. ‘Harry !’
Hij liep met grote passen naar Harry toe, sloeg zijn arm om hem heen, streek door zijn haar en zei: ‘Fijn je te zien, jongen. Fijn je te zien.’
Ze zagen twee kopjes zo groot als emmers, en twee schotels op de houten tafel bij de haard staan toen ze naar binnen gingen.
‘Ik heb een koppie thee gedronken met Olympe,’ zei Hagrid. ‘Ze is net weg.’
‘Met wie?’ vroeg Ron nieuwsgierig.
‘Madame Mallemour, tuurlijk.’
‘Dus jullie hebben het weer goedgemaakt?’ zei Ron.
‘Kweenie waar je ’t over heb,’ zei Hagrid luchtig en hij pakte nog een paar kopjes uit de kast. Toen hij thee had gezet en een bord met nogal kleffe koekjes had laten rondgaan, leunde hij achterover in zijn stoel en keek Harry aandachtig aan met zijn glanzende zwarte oogjes.
‘Alles oké met je?’ vroeg hij bruusk.
‘Ja,’ zei Harry.
‘Dat lieg je,’ zei Hagrid. Tuurlijk is niet alles oké. Maar dat komt wel.’
Harry zei niets.
‘Ik wist dat Jeweetwel terug zou kommen,’ zei Hagrid, en Harry, Ron en Hermelien keken hem geschokt aan. ‘Dat wist ik al jaren, Harry. Ik wist dat ie ergens z’n tijd zat af te wachten, ’t Most er een keer van kommen. Nou is ’t gebeurd en motten we d’r ’t beste van maken. ’t Wordt vechten. Misschien kennen we hem tegenhouden voor ie al te veel macht krijgt. Da’s tenminste ’t plannetje van Perkamentus. Echt zo’n kerel, die Perkamentus. Zolang als we hem maar hebben, maak ik m’n eigen niet al te druk.’
Hagrid trok zijn harige wenkbrauwen op toen hij hun ongelovige gezichten zag.
‘ ’t Heb geen zin om d’r nu al over te piekeren en te tobben,’ zei hij. ‘Wat kommen mot, komt toch, en we maken ons d’r wel zorgen om als ’t zover is. Ik hoorde van Perkamentus wat je gedaan heb, Harry.’
Hagrids borst zwol op van trots toen hij Harry aankeek. ‘Je heb je net zo kranig geweerd als je pa gedaan zou hebben, en een groter compliment ken ik je niet geven.’
Harry glimlachte naar hem. Het was voor het eerst sinds dagen dat hij weer eens lachte.
‘Wat wilde Perkamentus van je, Hagrid?’ vroeg hij. ‘Professor Anderling moest aan jou en madame Mallemour vragen of jullie bij hem wilden komen… die nacht.’
‘Hij had een klussie voor van de zomer,’ zei Hagrid. ‘Maar hartstikke geheim, hè? Ik mag d’r eigenlijk met niemand over praten, zelfs met jullie niet. Misschien gaat Olympe — madame Mallemour voor jullie — wel met me mee. Ik denk ’t wel. Volgens mijn heb ik d’r overgehaald.’
‘Heeft het iets met Voldemort te maken?’
Het gezicht van Hagrid betrok toen hij die naam hoorde.
Читать дальше
Конец ознакомительного отрывка
Купить книгу