”God zal de wereld straffen met een tweede oorlog in vijftig jaar tijd. En deze oorlog is, in tegenstelling tot wat jullie denken, heel nabij! De goddeloze Hunnen, de Duitsers, staan klaar om ons geliefde Belgische vaderland onder hun laarzen te vertrappelen.”
Met vlammende ogen en hoorbaar gesnuif door de wijd opengesperde neusgaten keek hij naar zijn gelovigen en speurde in de kerk naar ongeruste blikken of ongeloof. Manten vergeleek de pastoor hoog op zijn kansel in gedachten, heel eventjes maar oneerbiedig, met een boze stier. Alleen de ring door zijn neus ontbrak nog; vond hij met een binnenpretje. Het leek wel of pastoor Sluyts genoot van de verbazing en de angstige onrust die bezit had genomen van de menigte gelovigen daar; beneden zijn verheven positie in de overvolle kerk.
Hij vervolgde zijn preek: ”De duivel, beminde gelovigen, heeft klaar en duidelijk bezit genomen van deze kudde schapen en heeft de gemeenschap van deze Onze-Lieve-Vrouwe-Lichtmisparochie in zijn smerige harige klauwen gegrepen. Satan lacht in de hel in zijn stinkende vuist. Losbandigheid tiert welig onder jullie, mijn gelovigen! De zonde van onkuisheid is in jullie slaapkamers binnengeslopen. Onzedige handelingen, beminde gelovigen, zijn enkel en alleen toegelaten binnen het huwelijk; en dan nog enkel en alleen met het oog op het stichten of het uitbreiden van een gezin. De onverantwoordelijke die lichamelijk genot verkiest buiten de wil van God, zal bijna zeker nooit tot in de hemel geraken na zijn of haar dood! Het eeuwige vuur zal ook zijn of haar lot zijn en hij of zij zal eeuwig branden in de hel! Alleen een kinderwens beste mensen, kan jullie zondig en liederlijk gedrag vergoelijken of rechtvaardigden. De Schepper zal echter mild zijn wanneer hij of zij, zondaar of zondares, als berouwvolle biechteling tijdens het sacrament van de biecht, een kinderwens als reden van zijn of haar zonde, aan mij, hun biechtvader als instrument van de Almachtige, ter sprake zal brengen. God, de Heer, heeft mij als zijn priester, gelukkig maar, de macht gegeven om aan zondaars en zondaressen die berouw tonen en tot inkeer zijn gekomen, vergiffenis te schenken.”
Als slot van zijn sermoen zette hij een gebed in om vrede en ’goedertieren’ af te smeken van God; de Almachtige.
”Verlost ons, o Heer, door het voorbidden van uwen Heylige, van alle quaed, en verleent ons genadelyk de dryvoudige vrede, die zoo nodig is tot het ontfangen van het sacrament van vrede en liefde: Vrede met U, vrede met ons zelven, en vrede met onze naesten; en dewyl onze zonden alleen dezen vrede konnen stooren, zo zeggen wy oodmoedelyk tezamen: Amen”
Zijn ogen priemden over de rijen zittende vrouwen, zondaressen, rechts in het kerkschip. Vervolgens richtte hij zijn blik in de richting van de grote zware kerkdeur waar rechtstaande mannen zondig aanstalten maakten om de kerk te verlaten na zijn preek, sermoen noemden die ’kerkverlaters’ het, want … het duivenlokaal, de tapkraan en het bier wachtten. Sommigen verlieten, de zondagse bruine geruite klak voor hun ogen getrokken, voorovergebogen, als struisvogels zich ongezien wanend, haastig het portaal. Anderen aarzelden en wachtten tot na de offerande, ’den offer’, om hun makkers te vervoegen in het duivenlokaal ’Bij Marcel en Rosine’ op de hoek van de Windschof. Voor het verlaten van de kerk maakten ze nog eens luidruchtig gebruik van de kwispedoor die ten hunne gerieve op de grond links in het portaal, net voor het wijwatervat binnen het kerkschip, een plaats had gekregen.
Een magere, blonde, onbekende man met een oogglas voor het linkeroog bleef hem, de prediker, roerloos aanstaren. De man was gekleed in een grijs hemd met epauletten en had zijn mouwen opgestroopt.
”Niet van mijn parochie!” flitste door het hoofd van de parochieherder. Pastoor Sluyts liet zich echter niet van zijn stuk brengen en vervolgde met nog luidere stem:
”Lam Gods, hetwelk wegneemt de zonden des weirelds, ontferm U onzer en verleent ons vrede op dezen weireld!”
Met nog meer vlammende ogen, driftig en luid met zijn volle vlakke rechterhand op de kanselrand slaande met mogelijk nog luidere en nog meer bestraffende stem voegde hij eraan toe:
”Heilige Maria (klop), hulp van alle Christenen (klop), bid voor ons (pauze en klop). Koningin van de vreede (klop), bid voor ons (tweemaal klop).”
Na de plechtige zondagsmis wenste de zielenherder aan alle aanwezigen een ’aangename zondag en een smakelijk eten’. Hij had er aansluitend aan toegevoegd dat hij iedereen ’stipt om drie uur verwachtte in de kerk voor het heilige Lof, de aanbidding van het Allerheiligste en om van hem zijn pastorale zegen te krijgen’ met de zilveren met edelstenen bezette monstrans met daarin het Allerheiligste gevat in een glazen cilinder. Daarna gaf hij aan het volk zijn gewone zegen.
”Benedicat vos omnipotens, Deus, Pater et Filius et spiritus sanctus.”
Het was 1914. De oorlogsdreiging was heel erg aanwezig; dat kon iedereen voelen. In de enkele drankgelegenheden van het dorp werd haast over niets anders gesproken dan over de moffen. Moeders spraken met hun familie en verwanten over hun angsten en onzekerheden. Oudere dorpelingen dachten aan de vorige eeuw en huiverden bij de gedachte aan …!
Voortgaande op wat zijn voorganger, Wilhelm I, had gedaan in 1870 in de vorige eeuw, bleef er nog weinig hoop over op vrede. Wilhelm II zou zonder aarzelen Frankrijk aanvallen. Frankrijk was in 1871 erg gehavend uit de oorlog gekomen.
Elzas en Lotharingen, vroeger Frans grondgebied, waren altijd de leverancier in Frankrijk van ijzer en steenkool geweest. Volgens de hoofdonderwijzer van de dorpsschool in het nabije Vreckom werd in Parijs de laatste jaren gestookt met turfblokken en Engelse vette steenkool. IJzer was in Frankrijk schaars en heel duur geworden.
Er werd gefluisterd dat de Duitsers heel brutaal te werk gingen. Er werd tussen het vrouwvolk, opgewonden en met blikken van verstandhouding en nauwelijks verholen nieuwsgierigheid gefluisterd dat de moffen ook vrouwen niet spaarden of, erger nog, zich als wilden vergrepen aan hen en soms ook aan de kinderen van het dorp.
”Waar in ’t bronsgroen eikenhout
’t nachtegaaltje zingt.
Over ’t malsche korenveld,
’t lied des leeuweriks klinkt.
Waar de hoorn des herders schalt
langs des beekjes boord.
Daar is mijn vaderland!”
Конец ознакомительного фрагмента.
Текст предоставлен ООО «ЛитРес».
Прочитайте эту книгу целиком, купив полную легальную версию на ЛитРес.
Безопасно оплатить книгу можно банковской картой Visa, MasterCard, Maestro, со счета мобильного телефона, с платежного терминала, в салоне МТС или Связной, через PayPal, WebMoney, Яндекс.Деньги, QIWI Кошелек, бонусными картами или другим удобным Вам способом.