Langs de paadjes, straatjes, steegjes en veldwegels van het dorp was nauwelijks iemand te bespeuren. De bemiddelde dorpelingen rond het dorpsplein naast de kerk verkozen duidelijk in hun bakstenen huizen te blijven bij een kop heerlijke, weldoende koffie. Beschermd door dikke gemetselde muren was het daarbinnen lekker koel gebleven. De andere dorpelingen die in witte lemen huizen met rieten daken verder in de velden woonden, langs de Molenbeek en op de laaggelegen gronden, vonden, vergezeld van een kan koude koffie gezet van heel klein beetje koffie, veel gebrande gerst en wat bitterpeeën, soelaas in de schaduw van een treurwilg of onder de bladeren van een barmhartige notelaar.
Niet ver van het Lieferingse dorpsplein langs een pad met de raadselachtige naam ’Windschof’ stond een waterput. Elke dorpeling, die geen eigen waterput of geen eigen pomphuis had, mocht daar koel water, in een houten emmer vastgemaakt aan een ’zeel’ naar believen soms moeizaam, van enkele meters diep met de zwengel naar boven draaien. Hof Decroo had een eigen waterput.
hoeve Windschof
Aan een met water gevulde arduinen drinkbak naast de gemetselde waterput, stond een bruine hengst, zag Manten. Ernaast stond zijn berijder, een rijzige gestalte, met donkergroene tuniekjas, bruine rijbroek en kaplaarzen aan. De man had een oogglas voor het linkeroog dat het zonnelicht met bliksemschichten weerkaatste. Gulzig dronk het gespierde ros van het verfrissende water. Het paard was evenals zijn berijder drijfnat bezweet, merkte Manten. Het mooie dier had kennelijk een lange afstand gelopen want rond het bit hadden zich schuimvlokken gevormd. Op zijn flanken had zich zout gevormd. Manten keek geboeid naar de ongeduldige bewegingen van het dier. Hij kon het stampen van de hoefijzers van de vos horen. De rijzige man met blond kort kapsel, – geen dorpsbewoner van Lieferinge –, dronk enkele slokken uit zijn hand, besteeg zijn reisgezel en vertrok, met grote haast, leek het wel. Manten zag de hoefijzers en de sporen van de ruiter blinken in het felle daglicht. Zou het dan toch waar zijn dat er Duitse spionnen rondreisden in het land? Manten had zijn vader wel eens bezorgd horen praten met zijn moeder Manse; ’dat het hoogstwaarschijnlijk oorlog ging worden en dat de moffen, onder een dekmantel en vermomd, als geheime agenten al in het land waren om alles in kaart te brengen en de Belgen te bespioneren’. Zo hadden de moffen in 1870 met verkenners, Uhlanen genoemd, ook de oorlog tegen Frankrijk voorbereid.
Wilhelm I
1.2 - Voorgeschiedenis Frans Duitse oorlog 1870
Manten praatte maar wat graag met zijn grootvader. Bompa langs moeders kant, Jean Hansen, had hem vaak verteld over de moeilijke zeventiger jaren van de vorige eeuw toen, rond 1870, Duitsland onder leiding van Wilhelm I en met de steun van de eerste minister van Pruisen, Otto von Bismarck, zijn neef op de Spaanse troon had willen zetten. Frankrijk was daar uiteraard fel op tegen geweest want, door een oorlogszuchtige Pruis op de Spaanse troon te zetten, zou Frankrijk als het ware tussen hamer en aambeeld geklemd geweest zijn; tussen twee moffenkoningen met enerzijds Duitsland in het noordoosten en anderzijds Spanje in het zuidwesten.
Napoleon III had, dat wist Bompa nog heel precies, zijn trouwe generaal Patrice de MacMahon aangesteld als bevelhebber van het Franse leger.
Het Franse militaire apparaat was echter tijdens het laatste decennia nogal erg uitgedund en verzwakt geweest ten gevolge van de vele Napoleontische oorlogen en een totaal nieuwe vorm van denken. Socialisme, zoals het toen door sommige denkers werd genoemd, had volgens de Franse clerus de traditionele Franse waarden ’Liberté, Fraternité, Egalité’ aangetast en had in de loop der jaren het gezag van de keizer ondermijnd en, niet onbelangrijk, dat van de heilige Rooms-katholieke kerk.
Napoleon III
Patrice de MacMahon
Dat socialisme was, ook in België, al sinds die oorlogsjaren van de vorige eeuw langzaamaan een vast gegeven geworden; vooral in Oost-Vlaanderen en in West-Brabant. Hoofdzakelijk de streek ten westen van Brussel rond Ninove en de regio van Aalst hadden uitgebreid kennis gemaakt met het linkse denken. Het zichzelf progressief noemende Gent, op zijn beurt, was niet achtergebleven en had een prominente rol vervuld in de verspreiding van het nieuwe gedachtegoed.
Lang geleden, op een zondag in de zestiger jaren van de negentiende eeuw, nog jaren voor de Frans-Duitse oorlog, had de toenmalige mijnheer pastoor, in de parochiekerk van Lieferinge, met zijn luide nasale stem en met opgeheven wijsvinger al gewaarschuwd voor de schade die de socialisten zouden kunnen toebrengen aan het zielenheil van zijn kudde; aan zijn zo dierbare en teerbeminde parochianen.
Als gevolg van een Duitse provocatie had keizer Napoleon III, tegen beter weten in, in juli 1870 de oorlog verklaard aan Pruisen. De directe aanleiding was een brief geweest van Napoleon III aan de Duitse keizer Wilhelm I. De Duitse keizer had een afwijzend, maar nogal smalend antwoord aan de Franse keizer gegeven in zijn Emser Depesche ’of zoiets’, volgens grootvader. Dat documentwas bijna zeker niet geschreven geweest door de Wilhelm I maar door zijn oorlogszuchtige Pruisische kanselier Otto von Bismarck, volgens Bompa Jean.
Het Pruisische leger had tijdens de zestiger jaren van de negentiende eeuw nog niet dramatisch te lijden gehad van deserties in zijn kaders. Het socialisme had echter ook in Duitsland, onder andere in de kunststad Weimar maar vooral in Berlijn, stilaan voet aan de grond gekregen en was er ook de oorzaak van geweest dat nogal wat voetvolk en onderofficieren hun geweer aan de wilgen hadden gehangen. Ze hadden, met de trend van de tijd meegaande, een loopbaan in het Pruisische leger achter zich gelaten. Ze hadden niet meer geloofd in hun ’God almachtige’ keizer.
Het Pruisische leger was toen, ondanks de toenemende bloedarmoede, in een minimum van tijd en met ijzeren hand, onmeedogend omgevormd geweest tot een stevig tot de tanden bewapend eliteleger van een slordige 400.000 uiterst gedrilde soldaten.
Topgeneraal Helmuth von Moltke had in die tijd een kader van ijzervreters, veteranen uit vorige oorlogen, rond zich verzameld en had in 1870 één van de modernste oorlogen gevoerd van die tijd. Er waren tijdens die blitz oorlog die in werkelijkheid maar een goede zes maanden had geduurd zowel van Duitse als van Franse kant veel en onnoemelijke wreedheden, beestigheden noemde Bompa het, begaan. Noch vrouwen, noch kinderen, noch dieren waren gespaard gebleven van de brutaliteit van de Pruisen. Manten had daarop aan zijn Bompa de vraag gesteld ’waarom mannen nooit gespaard moesten worden en … mannen waren toch ook mensen’ …! Bompa had hem met een zucht geantwoord: ”Menneken, als ge eens wist jongske hoe de wereld in mekaar steekt!”
De Fransen hadden prompt na het begin van de vijandelijkheden hun zuiderburen, de Belgen, met nadruk herhaaldelijk gevraagd om deel te nemen aan de oorlog tegen Pruisen. Ze hadden aangedrongen, toen al gauw gebleken was dat hun campagne niet zo goed verliep, bijna geëist, dat elk Belgisch gezin een zoon zou afstaan aan het Armée Française. België was echter nooit rechtstreeks betrokken geweest in de oorlog tussen Pruisen en Frankrijk. Integendeel, België had zelfs geëist van de Franse legerleiding dat de Belgische huurlingen in het vreemdelingenlegioen niet zouden meestrijden met het officiële Franse leger. Het had echter niet lang geduurd voor een beperkt aantal Belgische mannen bereid waren gevonden om als huurlingen mee te vechten in de rangen van de Fransen. Deze goedbetaalde mercenaires, werden door de Belgen, spottend, soldaatjes van Napoleon genoemd. Deze benaming hadden eerder de Belgische mannen gekregen die voor 1815, het jaar van de slag bij Waterloo, zich er hadden ingeloot als dienstplichtigen en die bijgevolg hadden gevochten voor Napoleon III.
Читать дальше