Het aartsbisdom, met op kop de aartsbisschop van België, Victor Augustus Dechamps, had prompt geproclameerd dat het wenselijk, zo niet noodzakelijk was, dat elke familie in zijn aartsbisdom, ter verdediging van de christelijke waarden, één kind van het mannelijk geslacht zou afstaan aan het Franse leger.
Aartsbisschop van België Dechamps kon beschouwd worden als een nogal vreemde en hautaine man. Hij had, zonder het ook maar te verbergen, ostentatief altijd op zijn Vlaamse priesters neergekeken.
De pontificale, gemijterde man had zich altijd hoog verheven gevoeld boven het ordinaire priestervolk. Dat had hij bij herhaling, vooral door zijn neerbuigende houding, duidelijk laten merken tijdens de vele audiënties in zijn aartsbisschoppelijke paleis; audiënties die hij minzaam verleende aan dat voetvolk. Vaak hadden die eerstelijns medewerkers, pastoors en kapelaans, zijn eentalige toespraken in de hoogstaande Franse cultuurtaal niet of onvoldoende begrepen.
Helmuth Karl Bernhard von Moltke
Aartsbisschop Dechamps van Mechelen
Veel jonge Vlaamse soldaten die vrijwillig gevolg hadden gegeven aan de Franse vraag, wellicht verleid door de lokkende soldij, en aan de bijna dwingende oproep van de Rooms-katholieke kerk, hadden uiteraard geen woord Frans gekend en waren prompt, omdat ze toch niets van de vele ingewikkelde instructies in de taal van Molière hadden kunnen begrijpen, als eersten ingezet; als gewillig kanonnenvlees in de eerste linies. Zij waren vaak al gesneuveld tijdens de eerste confronterende schermutselingen tussen de beide legers.
Een onderpastoor van een parochie in Ninove, een jongeman van vooraan in de twintig, had geweigerd gevolg te geven aan de urgente vraag van zijn aartsbisschop om zich te melden als aalmoezenier-brancardier. Hij was hardnekkig bij zijn standpunt gebleven, ondanks het aandringen van zijn francofiele pastoor, le révérend Curé. Vanuit zijn prachtige pastorie, Presbytère des Anges geheten, met de erbij horende André Le Nôtre tuin met oranjerie, had deze zielenherder zijn jongste kapelaan het dwingende bevel gegeven om als aalmoezenier-brancardier mee op te rukken met de Franse troepen. Het zou voor de goede zaak geweest zijn, la bonne cause, van de goede katholieke, zuiderse buren.
De Duitsers, door de meeste Belgen kortweg ’boches, heidenen of Hunnen’ genoemd, moesten volgens de pastoor, met alle middelen, verslagen en vernietigd worden. Het vijfde gebod ’dood niet, geef geen ergernis’, had de parochiepastoor vernomen, zou echter voor de tijd dat de vijandelijkheden zouden duren voor de vechtende Belgen niet gelden. Zij kregen voor het doden van de vijand dispensatie. Rome gaf hen ontheffing van schuld.
Frans was nu eenmaal altijd de verfijnde cultuurtaal en de voertaal van het toen nog prille België geweest. Frans was vooral superieur aan het Teutoonse Duits en aan het al even verfoeilijke, Vlaamse, gewauweld dialect geweest. Met als motief zijn roeping als geestelijke en zielenherder had de jonge priester geweigerd om zich aan te sluiten bij het Franse leger.
De jonge kapelaan had het voor zijn superieuren duidelijk gesteld: ”Mij aansluiten bij het Franse leger is voor mij onmogelijk omwille van mijn hogere, pastorale opdracht.” Hij was, volgens eigen zeggen in zijn verweer: ”Ik ben niet priester geworden om daarna te functioneren als militair. Mijn roeping is altijd, wat mij betreft, werken in de wijngaard des Heren geweest. Ik ben door God geroepen geweest om zielen te redden en vooral om zielen te winnen voor het ware geloof in de machtige, katholieke kerk. Ik ben vooral geen priester geworden om mij te moeten verdedigen of met de bedoeling om mensen te zien doden. Dat beantwoordt, naar mijn overtuiging, niet aan mijn roeping door de Heer!”
Binnen de kortste keren was de man, wellicht ingevolge van een indiscretie van zijn pastoor, aangegeven geweest door zijn eigen parochianen en was daarop door met de Fransen collaborerende, Franstalige inwoners van een naburig dorp opgepakt geworden. Hij was door hen hardhandig in de boeien geslagen en op het marktplein aan een schandpaal, aan handen en voeten vastgebonden geweest. De jonge priester was gedurende vele uren als een verachtelijke deserteur en landverrader tentoongesteld geweest voor een schare benieuwde voorbijgangers die, schroomvol maar toegevend aan hun nieuwsgierigheid, het gewaagd hadden op hun dorpsplein te komen. In een aan flarden gescheurde toga, was de onteerde arme priester, na uren van vernedering, door Franse soldaten, met rode hoeden op het hoofd, zonder vorm van proces genadeloos als een landverrader gefusilleerd geweest. Hij was het eerste slachtoffer uit de streek van Ninove geweest van de Frans-Duitse Oorlog in 1870. Met een uitgestreken stalen gezicht had Monsieur le Curé vanuit zijn luxueuze pastorij aan het nonnenklooster, verbonden aan een belangrijke meisjesschool, opdracht gegeven om zich te ontfermen over de kapotgeschoten lichaamsresten van de ontrouwe man; deze discreet te laten begraven of indien noodzakelijk zonder meer te laten verdwijnen. Hij zou later weleens, ook in alle discretie, ’een eucharistieviering opdragen’ voor het zielenheil van deze ’naïeve, niet zo goed onderlegde noch begrijpende’ onderpastoor.
Lieferinge had ook zijn tol betaald aan de oorlog. Vele jongens waren niet weergekeerd naar hun dorp na de vijandelijkheden. De kleine gemeenschap was achtergebleven met een belangrijk aantal aan jonge levens minder en met even veel rouwende ouderparen. Bompa wist dat alles nog heel goed en volgens hem hadden de Fransen de Frans-Duitse Oorlog verloren nadat de Pruisische vuurvreters met hun moderne kanonnen gedurende vier maanden Parijs hadden beschoten, uitgehongerd en gebombardeerd. Als schadevergoeding had Frankrijk, na de vijandelijkheden, een bedrag van vele miljoenen goudfrancs moeten betalen aan Duitsland; en dat bovenop de vele Franse doden en het verlies aan Duitsland van Elzas en Lotharingen. De zege van de Pruisische oorlogsmachine op Frankrijk had bovendien meteen de afzetting van Napoleon III en de val van het Tweede Franse Keizerrijk betekend. De Pruis Bismarck daarentegen was er in geslaagd om een samenraapsel van Deutsche Länder om te vormen tot een Duits Keizerrijk.
Nu, in juli 1914, gingen de Fransen, volgens Bompa, in de zeer nabije toekomst verhaal zoeken en zouden ze Duitsland weer aanvallen. ”Of omgekeerd!”, dat wist de grijze man niet zo goed.
Manten zag de vreemde ruiter met de monocle, galopperend een holle weg inslaan in de richting van Ninove.
Elzas Lotharingen
”Ick wil mi gaan vertroosten in Jesus’ liden groot.
Al hevet ghestaan ten boosten, het mocht noch
werden goet; al om mijn sondich leven ben ick
met druck bevaen; dat wil ick gaen begeven; o
Jesu siet mi aen.”
2 - OORLOGSDREIGING
2.1 - De parochieherder
In de kerk van Lieferinge was het drukkend warm, die zondag van juli 1914. De kleverige, fletse geur van verschaalde wierook hing als een wattendeken over de zuur transpirerende gelovigen en woog op de nuchtere magen van de schare talrijk opgekomen kerkgangers.
Hoog op zijn preekstoel stond de Zeer Eerwaarde Heer Pastoor Sluyts. Zijn kazuifel, stola en manipel waren die zondag voor de hoogmis in de voorgeschreven groene kleur. Groen stond voor en was het symbool van de hoop. Hoop die heel erg nodig was in de onzekere tijden waarin toen in het dorp geleefd werd.
Читать дальше