‘Hier, meisje.’ Sandor Clegane knielde voor haar, tussen haar en Joffry in. Met een voor zo’n forse kerel verrassende fijngevoeligheid depte hij het bloed weg dat uit haar kapotte lip opwelde. De kans was verkeken. Sansa sloeg haar ogen neer. ‘Dank u,’ zei ze toen hij klaar was. Ze was een keurig meisje dat de hoffelijkheid nimmer uit het oog verloor.
Vleugels overschaduwden haar koortsdromen.
‘Je wilt de Draak toch niet wekken?’
Ze liep onder hoge, stenen gewelven door een lange zaal. Ze kon niet omkijken, mocht niet omkijken. Voor haar was een deur, heel klein en ver weg, maar zelfs van een afstand kon ze zien dat hij roodgeverfd was. Ze versnelde haar pas en haar blote voeten lieten bloedige sporen achter op de steen.
‘Je wilt de Draak toch niet wekken?’
Ze zag zonlicht op de Zee van Dothrak, de levende vlakte, zwanger van de geur van aarde en dood. Wind streek door het gras en het golfde als water. Drogo hield haar in sterke armen. Zijn hand liefkoosde haar geslacht en opende haar, en ze werd aangenaam vochtig, alleen voor hem, en de sterren glimlachten op hen neer, een sterrenhemel bij dag. ‘Thuis,’ fluisterde ze toen hij in haar drong en haar met zijn zaad vulde, maar plotseling waren de sterren weg, en langs de blauwe hemel wiekten de grote vleugels, en de wereld vatte vlam.
‘… wilt de Draak toch niet wekken?
Ser Jorahs gezicht stond strak en bedroefd. ‘Rhaegar was de laatste draak,’ zei hij tegen haar. Hij warmde doorschijnende handen boven een gloeiend komfoor waarin stenen eieren smeulden, rood als kolen. Het ene ogenblik was hij er en het volgende vervaagde hij, zijn lichaam kleurloos, ongrijpbaarder dan de wind. ‘De laatste draak,’ fluisterde hij, vluchtig als een nevelsliert, en toen was hij weg. Ze voelde de duisternis achter zich, en de rode deur leek verder weg dan ooit.
‘… wilt de Draak toch niet wekken?’
Viserys stond schreeuwend voor haar. ‘De Draak smeekt niet, slet. De Draak beveel je niet. Ik ben de Draak, en ik word gekroond.’
Het gesmolten goud droop als was over zijn gezicht en brandde diepe geulen in zijn vlees. ‘ Ik ben de Draak, en ik word gekroond!’ krijste hij, en zijn vingers schoten toe als slangen en beten in haar tepels, knepen en draaiden, terwijl tegelijkertijd zijn ogen barstten en als gelei over verschroeide, geblakerde wangen dropen.
‘… wilt de Draak niet wekken…’
De rode deur was zo ver weg, en ze voelde hoe de ijzige wind van achteren aan kwam gieren. Als hij haar bereikte was ze dood, doder dan dood, en zou ze voorgoed alleen in het duister jammeren. Ze begon te rennen.
‘… wilt de Draak niet wekken.. .’
Ze voelde de hitte binnen in zich, een gruwelijke brand in haar schoot. Haar zoon was rijzig en trots, met Drogo’s koperkleurige huid en haar zilvergouden haar, en violette, amandelvormige ogen. En hij glimlachte haar toe en stak zijn handen naar haar uit, maar toen hij zijn mond opende stroomde er vuur uit. Ze zag zijn hart in zijn borst branden, en in een oogwenk was hij verdwenen, verteerd als een mot door een kaarsvlam, tot as vergaan. Ze huilde om haar kind, de belofte van een klein, lief mondje aan haar borst, maar haar tranen verdampten zodra ze haar huid raakten.
‘… wilt de Draak wekken…’’
Geesten flankeerden de zaal, gekleed in de verbleekte gewaden van koningen. In hun handen lagen zwaarden van kleurloos vuur. Ze hadden haar van zilver en haar van goud en haar van wit platina, en hun ogen waren van opaal en amethist, van toermalijn en jade.
‘Sneller,’ riepen ze, ‘sneller, sneller.’ Ze stormde voort, en de stenen smolten zodra haar voeten ze raakten. ‘Sneller!’ riepen de geesten als één man, en ze schreeuwde en wierp zich naar voren. Een groot mes van pijn reet haar rug open en ze voelde haar huid scheuren en rook de stank van brandend bloed en zag de schaduw van vleugels. En Daenerys Targaryen vloog.
‘… de Draak wekken…’
De deur doemde voor haar op, de rode deur, zo nabij, zo nabij, de zaal was een vage nevel om haar heen, de kou achter haar week terug. En nu was er geen steen meer en vloog ze boven de Zee van Dothrak, hoog, en nog hoger, terwijl beneden het groen golfde en alles wat leefde en adem had vol ontzetting vluchtte voor de schaduw van haar vleugels. Ze rook haar thuis, ze zag het, daar, vlak achter die deur, groene velden, grote stenen huizen en armen om haar warm te houden, daar. Ze smeet de deur open.
‘… de Draak..:
En zag haar broer Rhaegar, gezeten op een hengst die zwart was als zijn wapenrusting. Achter de smalle oogspleet van zijn helm flikkerde rossig vuur. ‘De laatste Draak,’ fluisterde de stem van ser Jorah flauwtjes. ‘De laatste, de laatste.’ Dany sloeg het zwartgepolijste vizier op. Het gezicht daarachter was het hare. Daarna was er lange tijd niets anders dan de pijn, het vuur in haar binnenste, en sterrengefluister.
Toen ze ontwaakte proefde ze as.
‘Nee,’ kreunde ze, ‘nee, alsjeblieft.’
‘Khaleesi?’ Jhiqui zweefde boven haar, een geschrokken hinde. De tent was in schaduwen gedrenkt, stil en besloten. Uit een komfoor dwarrelden vlokjes as op, en Dany volgde ze met haar ogen door het rookgat in de nok. Vliegen, dacht ze. Ik had vleugels, ik vloog. Maar het was slechts een droom. ‘Help me,’ fluisterde ze en deed haar best om overeind te komen. ‘Breng me…’ Haar stem was rauw als een wond, en ze kon niet bedenken wat ze wilde. Waarom had ze zo’n pijn? Het was alsof haar lichaam in stukken was gescheurd en de flarden weer aan elkaar gezet waren. ‘Ik wil…’
‘Ja, khaleesi,’ en het volgende moment was Jhiqui verdwenen, luid roepend de tent uit gestormd. Dany had… iets nodig… iemand… wat?
Het was belangrijk, wist ze. Het was het enige belangrijke in de hele wereld. Ze rolde zich op haar zij en trok moeizaam een elleboog onder haar lijf, worstelend met de deken waarin haar benen verstrikt zaten. Bewegen was zo moeilijk. De wereld tolde. Ik moet… Ze troffen haar op het tapijt aan, bezig naar haar drakeneieren te kruipen. Ser Jorah Mormont tilde haar op en droeg haar terug naar haar zijden beddengoed, terwijl zij zwakjes tegen hem vocht. Over zijn schouder heen zag ze haar drie dienstmaagden, Jhogo met zijn streep van een snorretje, en het platte, brede gezicht van Mirri Maz Duur. ‘Ik moet,’ probeerde ze hun te verduidelijken, ‘het is nodig dat ik…’
‘… ga slapen, prinses,’ zei ser Jorah.
‘Nee,’ zei Dany, ‘alsjeblieft. Alsjeblieft.’
‘Ja.’ Hij dekte haar toe met zijde, al brandde ze van de hitte. ‘Ga slapen om op krachten te komen, khaleesi. Kom terug.’ En toen was Mirri Maz Duur er, de maegi, die een beker aan haar lippen hield. Ze proefde zure melk, en nog iets, iets dat dik en bitter was. Warm vocht liep over haar kin. Op de een of andere manier slikte ze. De tent werd vager, en de slaap overmande haar weer. Ditmaal droomde ze niet. Ze dobberde sereen en vredig op een oeverloze zee. Na een poos — een nacht, een dag, een jaar, dat wist ze niet — werd ze weer wakker. De tent was donker, de zijden wanden fladderden als vleugels bij iedere windvlaag van buitenaf. Ditmaal deed Dany geen poging om op te staan. ‘Irri,’ riep ze, ‘Jhiqui. Doreah.’ Ze waren er meteen. ‘Mijn keel is droog,’ zei ze, ‘zo droog,’ en ze brachten haar water. Dany dronk het gretig op en liet Jhiqui nog meer halen. Irri bevochtigde een zachte doek en veegde haar voorhoofd af.
‘Ik ben ziek geweest,’ zei Dany. Het Dothraki-meisje knikte. ‘Hoe lang?’ De doek was verkoelend, maar Irri keek zo treurig dat het haar bang te moede werd. ‘ Lang,’ fluisterde ze. Toen Jhiqui terugkwam met nog meer water had ze Mirri Maz Duur bij zich, haar ogen zwaar van de slaap. ‘Drink,’ zei ze en bracht nogmaals Dany’s hoofd naar de beker, maar nu was het alleen maar wijn. Heel zoete wijn. Dany dronk en ging weer liggen en luisterde naar het zachte zuchten van haar eigen ademhaling. Ze voelde haar leden zwaar worden: de slaap kwam aansluipen om opnieuw bezit van haar te nemen. ‘Breng… ik wil mijn armen om…’
Читать дальше