‘Dank u, Uwe Genade,’ zei Sansa. Holle woorden, maar hij knikte en glimlachte.
‘Loop met me mee,’ beval Joffry en bood haar zijn arm. Ze moest hem wel aannemen, ze had geen keus. Eens zou de aanraking van zijn hand haar opgewonden hebben, nu kreeg ze er kippenvel van.
‘Binnenkort is het mijn naamdag,’ zei Joffry terwijl ze via de achterkant van de troonzaal naar buiten glipten. ‘Dan houden we een groot feest, met geschenken. Wat krijg ik van jou?’
‘Daar… daar had ik nog niet over nagedacht, heer.’
‘Uwe Genade,’ zei hij scherp. ‘Je bent echt een stomme griet, hè? Dat zegt mijn moeder.’
‘Echt?’ Na alles wat er was gebeurd hadden zijn woorden niet meer in staat mogen zijn om haar te grieven, maar toch was het wel zo. De koningin had haar altijd zo vriendelijk bejegend.
‘O ja. Ze maakt zich bezorgd om onze kinderen, of die net zo stom als jij zullen zijn, maar ik heb gezegd dat ze zich niet druk hoeft te maken.’ De koning maakte een gebaar, en ser Meryn opende een deur voor hen.
‘Dank u, Uwe Genade,’ mompelde ze. De jachthond had gelijk, dacht ze, ik ben niet meer dan een klein vogeltje dat aangeleerde woordjes herhaalt. De zon was achter de westelijke muur gezakt en de stenen van de Rode Burcht hadden de donkere glans van bloed.
‘Ik maak je zwanger zodra je kinderen kunt krijgen,’ zei Joffry terwijl hij haar over het oefenterrein leidde. ‘Als de eerste stom is hak ik je hoofd eraf en zoek een vrouw met meer hersens. Wanneer denk je dat je kinderen kunt krijgen?’
Sansa was niet in staat hem aan te kijken, hij maakte haar zo te schande. ‘Volgens Septa Mordane komen… komen de meeste meisjes van hoge geboorte met twaalf of dertien tot bloei.’
Joffry knikte. ‘Deze kant op.’ Hij leidde haar het poortgebouw in en tot onder aan de trap naar de trans.
Sidderend deinsde Sansa achteruit. Ineens begreep ze waar ze heen gingen. ‘Néé,’ zei ze met een bang, hijgend stemmetje. ‘O, nee, alstublieft, dwing me niet, ik smeek u…’
Joffry perste zijn lippen op elkaar. ‘Ik wil je laten zien wat er met verraders gebeurt.’
Sansa schudde als een bezetene haar hoofd. ‘Ik doe het niet. Ik doe het niet.’
‘Ik kan je door ser Meryn naar boven laten slepen,’ zei hij. ‘Dat zul je niet leuk vinden. Je kunt beter doen wat ik zeg.’ Joffry stak een hand naar haar uit, en Sansa deinsde voor hem achteruit en botste tegen de Jachthond op.
‘Doe het, meisje,’ zei Sandor Clegane en duwde haar weer naar de koning toe. De mondhoek aan de verbrande kant van zijn gezicht trok, en Sansa kon de rest bijna horen. Hij krijgt je toch wel boven, dus geef hem zijn zin.
Ze dwong zichzelf koning Joffry’s hand te nemen. De klim was een nachtmerrie, iedere stap een worsteling alsof ze tot haar enkels door de modder waadde, er waren meer treden dan ze ooit voor mogelijk had gehouden, vele duizenden treden, en op de tinnen wachtte haar de ontzetting. Vanaf de hoge trans van het poortgebouw spreidde de hele wereld zich beneden hen uit. Sansa zag de Grote Sept van Baelor op de heuvel van Visenya, waar haar vader was gestorven. Aan de overkant van de Straat der Zusters stonden de geblakerde ruïnes van de Drakenkuil. In het westen ging de rode, uitgedijde zon half achter de Godenpoort schuil. De zoute zee lag achter haar, en in het zuiden waren de vismarkt, de havens en de maalstroom van de Zwartwaterstroom. En in het noorden…
‘Wat sta je te kijken?’ zei Joffry. ‘Wat ik je wilde laten zien is hier.’
Een stevige stenen borstwering beschermde de buitenrand van de trans. Hij reikte tot Sansa’s kin, met om de vijf voet kantelen voor boogschutters. De hoofden waren boven op de muur tussen de kantelen op stalen pieken gespietst, zodat ze over de stad uitkeken. Sansa had ze gezien zodra ze de weergang betrad, maar de rivier, de drukke straten en de ondergaande zon waren zoveel aangenamer om naar te kijken. Hij kan me dwingen naar de hoofden te kijken, zei ze tegen zichzelf, maar hij kan me niet dwingen ze te zien.
‘Dit is je vader,’ zei hij. ‘Deze hier. Jachthond, draai eens om, dan kan ze hem zien.
Sandor Clegane greep het hoofd bij het haar en draaide het om. Het afgehouwen hoofd was in teer gedompeld zodat het langer goed zou blijven. Sansa keek er bedaard naar, zonder er iets van te zien. Het zag er niet echt als heer Eddard uit, dacht ze. Het leek niet eens echt. ‘Hoe lang moet ik kijken?’
Joffry keek teleurgesteld. ‘Wil je de rest ook zien?’ Het was een lange rij.
‘Als het Uwe Genade behaagt.’
Joffry sleepte haar over de weergang langs een twaalftal andere hoofden en twee lege pieken. ‘Die bewaar ik voor mijn oom Stannis en mijn oom Renling,’ legde hij uit. De andere hoofden waren al veel langer dood en opgespietst dan haar vader. Ondanks de teer waren de meeste allang niet meer te herkennen. De koning wees er een aan en zei: ‘Die daar is je septa,’ maar Sansa had niet eens gezien dat het een vrouw was. De kaak was weggerot, en een van de oren en het merendeel van een wang waren door vogels opgevreten. Sansa had zich afgevraagd wat er met Septa Mordane was gebeurd, al had ze het eigenlijk al die tijd wel geweten. ‘Waarom hebt u haar ter dood laten brengen?’ vroeg ze. ‘Ze had de gelofte aan de goden afgelegd…’
‘Ze was een verraadster.’ Joffry trok een pruillip. Om de een of andere reden bracht ze hem van zijn stuk. ‘Je hebt nog niet gezegd wat je me voor mijn naamdag geeft. Misschien moet ik jou iets geven, zou je dat willen?’
‘Als het u behaagt, heer,’ zei Sansa.
Toen hij glimlachte wist ze dat hij de spot met haar dreef. ‘Je broer is ook een verrader, dat weet je.’ Hij draaide het hoofd van Septa Mordane weer om. ‘Ik herinner me je broer nog van Winterfel. Mijn Jachthond noemde hem de heer van het houten zwaard. Nietwaar, hond?’
‘O ja?’ antwoordde de Jachthond. ‘Dat staat me niet meer bij.’
Joffry haalde gemelijk zijn schouders op. ‘Je broer heeft mijn oom Jaime verslagen. Door verraad en bedrog, zegt mijn moeder. Ze huilde toen ze het hoorde. Vrouwen zijn allemaal zwak, ook zij, al doet ze of dat niet zo is. Ze zegt dat we in Koningslanding moeten blijven voor het geval mijn andere ooms aanvallen, maar dat kan me niet schelen. Na het feest voor mijn naamdag breng ik een leger op de been om je broer persoonlijk te doden. Dat geef ik u ten geschenke, jonkvrouwe Sansa. Het hoofd van uw broer.’
Toen kwam er een soort waanzin over haar, en ze hoorde zichzelf zeggen: ‘Misschien geeft mijn broer me uw hoofd wel.’
Joffry fronste zijn voorhoofd. ‘Je moet niet zo met me spotten. Een goede echtgenote spot niet met haar heer gemaal. Ser Meryn, geef haar een lesje.’
Ditmaal greep de ridder haar bij haar kin en hield hij haar hoofd stil toen hij haar sloeg. Hij sloeg twee keer, van links naar rechts, en, nog harder, van rechts naar links. Haar lip spleet en het bloed liep over haar kin en vermengde zich met het zout van haar tranen.
‘Je moet niet alsmaar huilen,’ zei Joffry. ‘Je bent veel knapper als je lacht.’
Sansa dwong zichzelf om te glimlachen, bang dat hij haar nog eens door ser Meryn zou laten slaan als ze het niet deed, maar het haalde niets uit, de koning bleef zijn hoofd schudden. ‘Veeg dat bloed af, je bent helemaal vies.’
Aan de buitenkant kwam de borstwering tot haar kin, maar langs de binnenkant van de weergang was niets, niets dan een lange tuimeling naar het binnenplein, zeventig of tachtig voet in de diepte. Er was maar een klein duwtje nodig, zei ze bij zichzelf. En daar stond hij, daar, en grijnsde meesmuilend met zijn dikke wormlippen. Je kunt het zó doen, hield ze zichzelf voor. Het kan. Doe het nu. Het gaf niet eens als ze samen met hem over de rand viel. Dat gaf helemaal niets.
Читать дальше