Sansa staarde hem aan en zag hem voor het eerst. Hij droeg een gewatteerd, karmozijnrood wambuis met een patroon van leeuwen en een mantel van goudlaken met een hoge kraag die zijn gezicht omlijstte. Ze vroeg zich af waarom ze hem ooit knap had gevonden. Zijn lippen waren week en rood als de wormen die je na een regenbui aantrof en zijn ogen stonden ijdel en wreed. ‘Ik haat je,’ fluisterde ze. Het gezicht van koning Joffry verstrakte. ‘Mijn moeder zegt dat een koning zijn echtgenote niet hoort te slaan. Ser Meryn.’
De ridder was bij haar voor ze er erg in had, rukte de hand weg waarmee ze probeerde haar gezicht te beschermen en gaf haar met de rug van zijn gehandschoende vuist een oorvijg. Sansa herinnerde zich niet dat ze viel, maar het volgende moment lag ze op één knie op de biezen. Haar hoofd suisde. Ser Meryn Trant stond over haar heengebogen. Er zat bloed op de knokkels van zijn witzijden handschoen.
‘Zul je nu gehoorzamen of moet hij je nog eens tuchtigen?’
Sansa’s oor was verdoofd. Ze voelde eraan, en toen ze haar hand terugtrok waren haar vingertoppen nat en rood. ‘Ik… zoals… zoals u beveelt, heer.’
‘Uwe Genade,’ verbeterde Joffry haar. ‘Ik zal aan het hof naar je uitkijken.’ Hij draaide zich om en liep weg.
Ser Meryn en ser Arys liepen achter hem aan naar buiten, maar Sandor Clegane bleef nog lang genoeg om haar ruw overeind te trekken. ‘Bespaar je zelf de nodige pijn, meisje, en geef hem zijn zin.’
‘Wat… wat wil hij? Zeg het alstublieft.’
‘Hij wil dat je glimlacht, dat je lekker ruikt en dat je zijn beminde jonkvrouwe bent,’ raspte de Jachthond. ‘Hij wil je al die mooie woordjes horen opzeggen die je van de septa hebt geleerd. Hij wil dat je van hem houdt… en bang voor hem bent.’
Toen hij weg was zonk Sansa weer op de biezen en staarde naar de wand, totdat twee van haar kamermeisjes verlegen kwamen binnensluipen. ‘Warm water voor mijn bad, alsjeblieft,’ zei ze, ‘en parfum, en wat poeder om deze plek te verbergen.’ De rechterkant van haar gezicht was opgezet en begon pijn te doen, maar ze wist dat Joffry wilde dat ze mooi was.
Het warme water deed haar aan Winterfel denken, en dat gaf haar kracht. Ze had zich sinds haar vaders dood niet meer gewassen, en het verbaasde haar hoe smerig het water werd. Haar meiden spoelden het bloed van haar gezicht, schrobden het vuil van haar rug, wasten haar haren en borstelden het uit tot het in dikke, kastanjekleurige lokken om haar hoofd heen wolkte. Sansa sprak niet tegen hen, behalve om bevelen te geven: het waren dienstmeisjes van de Lannisters, niet de hare, en ze vertrouwde hen niet. Toen ze aan het aankleden toe was koos ze de groenzijden japon die ze met het toernooi had gedragen. Ze herinnerde zich hoe galant Joffry die avond tijdens het feest tegen haar was geweest. Misschien zou hij het zich ook herinneren en wat aardiger tegen haar zijn.
Terwijl ze wachtte dronk ze een glas karnemelk en knabbelde wat zoete biscuitjes op om haar maag tot rust te brengen. Het was midden op de dag toen ser Meryn terugkeerde. Hij had zijn witte wapenrusting aangetrokken: een geëmailleerd schubbenjak, met goud geciseleerd, een hoge helm met een gouden zonnebundel erop, scheenplaten, een halsberg, handschoenen en laarzen van glanzend staal, en een zware wollen mantel met een gouden leeuwengesp. Het vizier was van zijn helm verwijderd zodat zijn stugge gezicht beter te zien was: dikke wallen onder zijn ogen, een brede, norse mond, roestbruin haar met grijze plekken erin. ‘Jonkvrouwe,’ zei hij en boog, alsof hij haar drie uur geleden niet tot bloedens toe geslagen had. ‘Zijne Genade heeft mij gelast u naar de troonzaal te begeleiden.’
‘Heeft hij u ook gelast me te slaan als ik zou weigeren?’
‘Weigert u te komen, jonkvrouwe?’ De blik die hij op haar richtte was uitdrukkingsloos. Hij keek niet één keer naar de kwetsuur die hij haar had bezorgd.
Hij had geen hekel aan haar, besefte Sansa, en evenmin mocht hij haar. Hij voelde helemaal niets voor haar. Voor hem was ze niet meer dan een… een ding. ‘Nee,’ zei ze terwijl ze opstond. Ze wilde razen en tieren, hem kwetsen zoals hij haar had gekwetst, hem waarschuwen dat als hij het ooit weer zou wagen haar te slaan, ze hem zou laten verbannen zodra ze koningin was… maar ze dacht aan wat de Jachthond tegen haar had gezegd, en dus zei ze slechts: ‘Ik zal doen wat Zijne Genade beveelt.’
‘Net als ik,’ antwoordde hij.
‘Ja… maar u bent geen waarachtig ridder, ser Meryn.’
Sandor Clegane zou daarom gelachen hebben, wist Sansa. Anderen hadden haar misschien uitgescholden, haar gewaarschuwd dat ze haar mond moest houden of haar zelfs om vergiffenis hebben gesmeekt. Ser Meryn Trant deed niets van dat alles. Het kon ser Meryn Trant domweg niet schelen. Het balkon was verlaten, op Sansa zelf na. Ze stond met gebogen hoofd haar tranen in te houden terwijl Joffry beneden op zijn ijzeren troon zat en recht sprak, of dat althans pretendeerde. Negen van de tien zaken verveelden hem zichtbaar, en die liet hij aan zijn raad over. Dan zat hij rusteloos te draaien terwijl heer Baelish, grootmaester Pycelle of koningin Cersei de kwestie afhandelde. Maar als hij wel uitspraak verkoos te doen kon zelfs de koningin-moeder hem niet op andere gedachten brengen.
Er werd een dief voorgeleid, en hij liet ser Ilyn in aanwezigheid van het hof zijn hand afhakken. Twee ridders legden hem een geschil over een stuk grond voor en hij bepaalde dat ze het de volgende morgen moesten uitvechten. ‘Op leven en dood,’ voegde hij eraan toe. Een vrouw viel op haar knieën en smeekte om het hoofd van een man die als verrader was terechtgesteld. Ze had hem liefgehad, zei ze, en ze wilde hem fatsoenlijk begraven. ‘Wie een verrader heeft liefgehad moet zelf ook een verrader zijn,’ zei Joffry. Twee goudmantels sleurden haar naar de kerker. Heer Slink met zijn kikkergezicht zat aan het uiteinde van de raadstafel in een zwart fluwelen wambuis en een glanzende mantel van goudlaken goedkeurend te knikken zodra de koning een vonnis velde. Sansa staarde met strakke blik naar zijn lelijke kop en dacht eraan hoe hij haar vader tegen de grond had gesmakt zodat ser Ilyn hem kon onthoofden. Ze zou hem graag iets aandoen, ze zou willen dat er een held kwam die hém tegen de grond smakte om zijn hoofd af te slaan. Maar een stem in haar binnenste fluisterde: Er zijn geen helden, en ze dacht aan wat heer Petyr tegen haar had gezegd, hier in deze zaal: ‘Het leven is geen lied, liefje. Dat zul je op een dag nog wel merken, tot je verdriet.’ In het echt winnen de monsters, zei ze bij zichzelf, en ditmaal was het de stem van de Jachthond die ze hoorde, het kille schrapen van metaal over steen: ‘Bespaar jezelf de nodige pijn, meisje, en geef hem zijn zin.’
De laatste zaak was die van een gezette kroegzanger die ervan werd beschuldigd dat hij een spotliedje had gemaakt op de overleden koning Robert. Joff beval hem zijn houtharp te halen en gelastte hem, in aanwezigheid van het hof, zijn lied ten gehore te brengen. Huilend bezwoer de zanger hem dat hij het nooit meer zou zingen, maar de koning stond erop. Het was wel een grappig liedje, dat helemaal over Robert ging die met een varken vocht. Het varken was het everzwijn dat hem had gedood, begreep Sansa, maar in sommige strofen klonk het bijna alsof hij het over de koningin had. Toen het lied uit was verklaarde Joffry dat hij besloten had genadig te zijn. De zanger mocht óf zijn vingers, óf zijn tong houden. Hij kreeg één dag om te kiezen. Janos Slink knikte.
Dat was de laatste rechtszaak van die middag, zag Sansa tot haar opluchting, maar haar beproeving was nog niet ten einde. Toen de stem van de heraut het hof heenzond vluchtte ze naar het balkon, om te ontdekken dat Joffry onder aan de wenteltrap op haar stond te wachten. De Jachthond was bij hem, en ser Meryn ook. De jonge koning bekeek haar keurend van top tot teen. ‘Je ziet er veel beter uit dan eerst.’
Читать дальше