‘Ik noemde je een Dreuzel,’ zei de stem koeltjes. ‘Dat betekent dat je geen tovenaar bent.’
‘Ik weet niet wat je bedoelt met tovenaar,’ zei Frank, wiens stem een stuk minder onvast was. ‘Ik weet alleen dat ik voldoende heb gehoord om naar de politie te stappen. Jullie hebben iemand vermoord en zaten nog een moord te beramen! En laat ik je nog iets zeggen,’ voegde hij eraan toe, na een plotselinge ingeving. ‘M’n vrouw weet dat ik hier ben en als ik niet terugkom —’
‘Je hebt helemaal geen vrouw,’ zei de kille stem bedaard. ‘Niemand weet dat je hier bent. Je hebt tegen niemand gezegd dat je naar de villa ging. Lieg niet tegen Heer Voldemort, Dreuzel, want hij weet alles… hij weet alles altijd…’
‘Je meent ‘t?’ zei Frank ruw. ‘Heer, hè? Nou, je manieren bevallen me anders helemaal niet, Heer. Keer je om, als je durft en kijk me aan, als een man!’
‘Maar ik ben geen man, Dreuzel,’ zei de kille stem, die nu nauwelijks hoorbaar was boven het geknetter van de vlammen. ‘Ik ben veel meer dan alleen een man. Maar goed… waarom niet? Ik wil je best aankijken… Wormstaart, draai mijn stoel om.’
De bediende stootte een zacht gejammer uit.
‘Je hebt me gehoord, Wormstaart!’
Langzaam, met een vertrokken gezicht, alsof hij alles liever deed dan in de buurt komen van zijn meester en het haardkleedje waar de slang lag, liep de kleine man naar de stoel en begon die om te draaien. De slang hief zijn lelijke, driehoekige kop op en siste zacht toen de poten van de stoel in het kleed bleven haken.
En toen was de stoel naar Frank toegekeerd en zag hij wat erin zat. Zijn stok viel kletterend op de grond. Hij sperde zijn mond open en gilde. Hij gilde zo hard dat hij de woorden niet hoorde die het ding in de stoel zei, terwijl het een staf ophief. Er volgde een groene lichtflits, er klonk een ruisend geluid en Frank Braam zakte in elkaar. Hij was al dood voor hij op de grond plofte.
Meer dan driehonderd kilometer daarvandaan, schrok de jongen die Harry Potter heette plotseling wakker.
Harry lag plat op zijn rug en hijgde, alsof hij een stuk gerend had. Hij was wakker geschrokken uit een vreselijke, levensechte droom, met zijn handen tegen zijn gezicht gedrukt. Het oude litteken op zijn voorhoofd, dat de vorm had van een bliksemschicht, brandde onder zijn vingers, alsof iemand een roodgloeiende ijzerdraad tegen zijn huid had gehouden.
Hij ging overeind zitten, met een hand tegen zijn litteken en tastte met de andere in het donker naar zijn bril, die op het nachtkastje lag. Nadat hij die had opgezet nam zijn slaapkamer vastere vorm aan, verlicht door de straatlantaarn voor het raam, die een wazige oranje gloed door de gordijnen wierp.
Harry streek opnieuw met zijn vingers over het litteken. Dat deed nog steeds pijn. Hij deed de lamp op het nachtkastje aan, sprong uit bed, liep naar zijn kleerkast, deed die open en staarde in de spiegel aan de binnenkant van de deur. Een magere jongen van veertien keek hem aan, met verbaasde groene ogen onder zijn warrige zwarte haar. Hij bekeek het bliksemvormige litteken van zijn spiegelbeeld wat beter. Het zag er normaal uit, maar prikte nog steeds.
Harry probeerde zich te herinneren wat hij precies gedroomd had voor hij wakker was geschrokken. Het had zo echt geleken… er waren twee mensen in voorgekomen die hij kende en een vreemde… hij concentreerde zich uit alle macht, met gefronst voorhoofd, en probeerde het zich weer voor de geest te halen…
Het vage beeld van een schemerige kamer kwam bij hem op… er had een slang op een haardkleedje gelegen… een kleine man, een zekere Peter, bijgenaamd Wormstaart… en een kille, hoge stem… de stem van Voldemort! Alleen al bij die gedachte had Harry het gevoel alsof er plotseling een blok ijs in zijn maag was neergeploft…
Hij kneep zijn ogen stijf dicht en probeerde zich te herinneren hoe Voldemort er had uitgezien, maar dat lukte niet… Harry wist alleen dat, toen Voldemorts stoel was omgedraaid en hij had gezien wat daar zat, hij zo’n golf van afschuw had gevoeld dat hij wakker was geschrokken… of was dat door de pijn in zijn litteken gekomen?
En wie was die oude man geweest? Want er was beslist een oude man in voorgekomen; Harry had hem op de grond zien vallen. Het werd allemaal steeds verwarder; Harry deed zijn handen voor zijn gezicht om zijn slaapkamer buiten te sluiten en probeerde het beeld van die schemerige kamer vast te houden, maar het was alsof hij water probeerde vast te houden in het kommetje van zijn handen; de details sijpelden sneller weg dan hij ze kon oproepen… Voldemort en Wormstaart hadden gepraat over iemand die ze vermoord hadden, hoewel Harry zich de naam niet kon herinneren… en ze hadden beraadslaagd hoe ze iemand anders konden vermoorden… hem…
Harry liet zijn handen zakken, deed zijn ogen open en keek door de kamer, alsof hij verwachtte iets ongewoons te zien. Toevallig bevatte zijn slaapkamer inderdaad een grote hoeveelheid ongewone dingen. Aan het voeteneinde van zijn bed stond een zware houten hutkoffer, met het deksel open, zodat je een grote ketel kon zien, een bezemsteel, zwarte gewaden en een heel assortiment spreukenboeken. Dat deel van zijn bureau dat niet in beslag werd genomen door de grote, lege kooi waarin meestal zijn sneeuwuil Hedwig zat, was bezaaid met rollen perkament. Naast zijn bed lag een open boek op de grond, waar hij in had gelezen voor hij in slaap viel. De foto’s in het boek bewogen allemaal, en mensen op bezemstelen en met knaloranje gewaden aan zoefden in en uit beeld en gooiden elkaar een rode bal toe.
Harry liep naar het boek, raapte het op, keek hoe een van de tovenaars een spectaculaire goal scoorde door de bal door een meer dan vijftien meter hoge hoepel te gooien en sloeg het boek toen dicht. Zelfs Zwerkbal — naar Harry’s mening de beste sport ter wereld — kon hem op dat moment niet bekoren. Hij legde De lucht in met de Cannons op zijn nachtkastje, liep naar het raam, deed de gordijnen een stukje open en keek omlaag naar de straat.
De Ligusterlaan was precies zoals je zou verwachten van een keurige straat in een buitenwijk, in de kleine uurtjes van zaterdagochtend. Overal waren de gordijnen dicht. Voor zover Harry kon zien in het donker, was er geen levend wezen te bekennen, zelfs geen kat.
En toch… en toch… Harry liep rusteloos terug naar zijn bed, ging zitten en streek opnieuw met zijn vinger over zijn litteken. Het was niet de pijn die hem onrustig maakte; Harry was pijn en blessures gewend. Hij was een keer alle botten uit zijn rechterarm kwijtgeraakt, die in een nacht pijnlijk teruggegroeid waren. Diezelfde arm was niet lang daarna doorboord door een dertig centimeter lange giftand. Vorig jaar nog had Harry een smak van meer dan vijftien meter gemaakt, toen hij midden in de lucht van zijn bezem was gevallen. Hij was gewend aan bizarre ongelukken en verwondingen; die waren onvermijdelijk als je les had op Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus en je af en toe als een magneet moeilijkheden leek aan te trekken.
Nee, Harry was ongerust omdat de laatste keer dat hij last had gehad van zijn litteken, Voldemort in de buurt was geweest… maar dat kon nu onmogelijk het geval zijn… het idee dat Voldemort zich schuilhield in de Ligusterlaan was absurd, ondenkbaar…
Harry luisterde ingespannen naar de stilte om hem heen. Verwachtte hij half en half dat hij het gekraak van een traptrede zou horen, het geruis van een mantel? Hij maakte een sprongetje van schrik toen zijn neef Dirk plotseling een geweldig, grommend gesnurk uitstootte in de kamer naast de zijne.
Harry gaf zichzelf een mentale uitbrander; hij deed idioot; er was verder niemand in huis, behalve oom Herman, tante Petunia en Dirk, en het was duidelijk dat zij alledrie sliepen en dat hun dromen ongestoord en pijnloos waren.
Читать дальше
Конец ознакомительного отрывка
Купить книгу