Ze renden zo snel ze konden en Scheurbek volgde op een drafje. In de verte hoorden ze de weerwolf huilen… Het huisje kwam in zicht. Harry sprintte naar de deur, rukte hem open en Hermelien en Scheurbek schoten langs hem heen; Harry sprong ook naar binnen en schoof de grendel voor de deur. Muil de wolfshond blafte hard.
‘Ssst, Muil, wij zijn het!’ zei Hermelien, die haastig naar hem toe liep en hem achter zijn oren krabde om hem te kalmeren. ‘Dat scheelde maar een haartje!’ zei ze tegen Harry.
‘Ja hè?’
Harry keek uit het raam. Vanuit het huisje was het veel moeilijker om te zien wat zich buiten afspeelde.
Scheurbek was blijkbaar blij dat hij terug was, want hij ging voor het vuur liggen, vouwde tevreden zijn vleugels en scheen op het punt te staan om een lekker dutje te gaan doen.
‘Ik kan beter maar weer naar buiten gaan,’ zei Harry langzaam. ‘Zo kan ik niet zien wat er gebeurt — dan weten we niet wanneer het tijd is —’
Hermelien keek hem achterdochtig aan.
‘Ik zal me heus nergens mee bemoeien,’ zei Harry snel. ‘Maar hoe moeten we weten wanneer het tijd is om Sirius te redden als we niet kunnen zien wat er gebeurt?’
‘Nou… goed dan… ik wacht hier wel met Scheurbek… maar wees voorzichtig, Harry — er loopt een weerwolf rond — en al die Dementors —’
Harry ging weer naar buiten en schuifelde om het huisje heen. In de verte hoorde hij een schril geblaf. Dat betekende dat de Dementors Sirius aan het omsingelen waren… hij en Hermelien konden hem nu elk moment te hulp schieten…
Harry staarde in de richting van het meer en zijn hart sloeg een wilde roffel in zijn borst. Degene die die Patronus had opgeroepen kon nu elk moment verschijnen.
Even bleef hij aarzelend voor de deur van Hagrids huisje staan. Je mag niet gezien worden. Maar hij wilde ook helemaal niet gezien worden, hij wilde alleen zien… hij moest het weten…
En daar waren de Dementors. Ze doken aan alle kanten op uit het duister en gleden om het meer heen… ze gingen de andere kant uit, weg bij Harry, naar de andere oever… hij hoefde niet bij ze in de buurt te komen… Harry begon te rennen. Het enige waar hij aan dacht was zijn vader… Als hij het geweest was… als hij het echt geweest was… dan moest hij het weten, moest hij het zien…
Het meer kwam steeds dichterbij, maar hij zag niemand. Alleen op de andere oever waren vage, zilverkleurige flitsjes zichtbaar — zijn eigen pogingen om een Patronus op te roepen —
Harry plofte achter een struik neer die pal aan de waterkant groeide en tuurde wanhopig door de bladeren. Op de andere oever doofden de zilveren flikkeringen plotseling uit. Er golfde een geweldige opwinding door hem heen — het kon nu elk moment gebeuren —
‘Kom op!’ mompelde hij en hij keek om zich heen. ‘Waar blijf je, pa? Vooruit, kom op —’
Maar er kwam niemand. Harry hief zijn hoofd op en staarde naar de kring van Dementors aan de overkant van het meer. Eentje liet zijn kap zakken. Nu moest de redder ten tonele verschijnen — maar deze keer kwam niemand hem helpen —
En toen drong het opeens tot hem door — hij begreep het. Hij had niet zijn vader gezien — maar zichzelf! Harry sprong achter de struik vandaan en trok haastig zijn toverstok.
‘EXPECTO PATRONUM!’ schreeuwde hij.
En uit de punt van zijn toverstok schoot geen vormeloze wolk, maar een fonkelend, oogverblindend zilveren dier. Hij kneep zijn ogen half dicht en probeerde te zien wat voor dier het was. Het leek op een paard, dat geluidloos over het inktzwarte water van het meer galoppeerde. Hij zag hoe het beest zijn kop liet zakken en de krioelende Dementors te lijf ging… hij draafde in cirkels om de donkere silhouetten op de grond heen en de Dementors trokken zich terug, verspreidden zich, vluchtten het duister in… ze waren verdwenen. De Patronus draaide zich om en rende terug, over het rimpelloze water van het meer. Het was geen paard. Het was ook geen eenhoorn. Het was een hert, dat net zo helder glansde als de maan boven hun hoofd… hij kwam naar Harry terug.
Op de oever bleef hij staan. Zijn hoeven lieten geen afdrukken achter in de vochtige aarde. Hij staarde Harry aan met zijn grote, zilveren ogen en boog langzaam zijn kop, met zijn machtige gewei. En Harry besefte… ‘Gaffel!’ fluisterde hij.
Maar toen hij zijn bevende vingers uitstrekte, verdween het dier.
Harry bleef roerloos staan, met uitgestrekte hand en zijn hart sloeg over toen hij plotseling hoefgetrappel hoorde — hij draaide zich snel om en zag dat Hermelien aan kwam rennen, met Scheurbek op sleeptouw. ‘Wat heb je gedaan?’ fluisterde ze fel. ‘Je zei dat je alleen op de uitkijk zou gaan staan!’
‘Ik heb net onze levens gered…’ zei Harry. ‘Kom mee… achter die struik… dan leg ik het uit.’ Hij vertelde Hermelien wat zich had afgespeeld en haar mond viel opnieuw open.
‘Heeft iemand je gezien?’
‘Ja, heb je niet geluisterd? Ik heb mezelf gezien, maar ik dacht dat ik m’n vader was! Alles is in orde!’
‘Ik kan het gewoon niet geloven, Harry — heb jij de Patronus opgeroepen die al die Dementors heeft verdreven? Dat is heel, heel vergevorderde toverkunst…’
‘Ik wist dat het deze keer zou lukken omdat ik het al gedaan had,’ zei Harry. ‘Slaat dat ergens op?’
‘Geen idee — Harry, moet je Sneep zien!’
Ze tuurden om de struik heen, naar de overkant van het meer. Sneep was bij zijn positieven gekomen. Hij had brancards te voorschijn getoverd en legde daar de slappe gedaanten van Harry, Hermelien en Zwarts op. Een vierde brancard, ongetwijfeld met Ron erop, zweefde al naast hem. Met opgeheven toverstok stuurde Sneep ze in de richting van het kasteel.
‘Goed, het is bijna zover,’ zei Hermelien gespannen en ze keek op haar horloge. ‘We hebben nog zo’n drie kwartier voor Perkamentus de deur van de ziekenzaal op slot doet. We moeten Sirius redden en dan terug naar de zaal voor iemand merkt dat we weg zijn…’
Ze wachtten en staarden naar het spiegelbeeld van de overdrijvende wolken in het water van het meer, terwijl de struik zacht ruiste in de wind. Scheurbek verveelde zich en wroette opnieuw naar wormen. ‘Denk je dat hij nu opgesloten is?’ zei Harry, die ook op zijn horloge keek. Hij keek naar het kasteel en begon de ramen van de Westertoren te tellen.
‘Kijk!’ fluisterde Hermelien. ‘Wie is dat? Er kwam iemand het kasteel uit!’
Harry tuurde door het duister. Een man stak haastig het terrein over en liep in de richting van de ingang. Er glansde iets aan zijn riem in het maanlicht.
‘Vleeschhouwer!’ zei Harry. ‘De beul! Hij gaat de Dementors halen! Het is tijd, Hermelien —’ Hermelien legde haar handen op de rug van Scheurbek en Harry gaf haar een kontje. Vervolgens plaatste hij zijn voet op een van de onderste takken van de struik, klauterde omhoog en ging voor haar zitten. Het touw legde hij om Scheurbeks hals en bond hij aan de andere kant ook aan zijn halsband vast, zodat hij het als een soort teugel kon gebruiken.
‘Klaar?’ fluisterde hij tegen Hermelien. ‘Hou je maar goed aan mij vast —’
Hij zette zijn hakken in Scheurbeks flanken.
Scheurbek steeg op, de donkere nacht in. Harry drukte zijn knieën tegen zijn flanken en voelde de enorme vleugels met krachtige slagen op- en neergaan. Hermelien hield Harry heel stevig om zijn middel en mompelde:
‘O, dit is niet leuk — o, dit is helemaal niet leuk —’
Harry spoorde Scheurbek opnieuw aan. Ze gleden geruisloos naar de bovenste verdiepingen van het kasteel…
Harry rukte aan de linkerkant van het touw en Scheurbek maakte een bocht. Harry probeerde de langsflitsende ramen te tellen —
‘Ho!’ zei hij en hij trok zo hard mogelijk aan het touw.
Scheurbek remde af en een tel later hingen ze stil, ook al rezen en daalden ze steeds meer dan een meter als hij met zijn vleugels sloeg om te blijven zweven.
Читать дальше
Конец ознакомительного отрывка
Купить книгу