Harry liep door de donkere kamer naar het open raam, langs Hedwigs grote, lege kooi. Hij leunde op het raamkozijn en genoot van de koele avondlucht op zijn gezicht, na die uren onder de dekens. Hedwig had zich al twee nachten niet laten zien. Niet dat Harry zich zorgen maakte; ze was al eerder zo lang weggebleven, maar hij hoopte wel dat ze gauw zou terugkomen — ze was het enige levende wezen in huis dat niet geschrokken terugdeinsde als ze hem zag.
Hoewel Harry nog steeds vrij klein en tenger was voor zijn leeftijd, was hij het afgelopen jaar wel een paar centimeter gegroeid, maar zijn pikzwarte haar was nog altijd even slordig, hoe vaak hij het ook kamde. De ogen achter zijn brillenglazen waren felgroen en op zijn voorhoofd, duidelijk zichtbaar onder zijn haar, had hij een dun litteken in de vorm van een bliksemflits.
Er waren veel ongewone dingen aan Harry, maar dat litteken spande de kroon. Het was niet, zoals de Duffelingen tien jaar lang stug hadden volgehouden, een gevolg van het auto-ongeluk waarbij Harry’s ouders waren omgekomen, omdat Lily en James Potter helemaal niet waren verongelukt. Ze waren vermoord, vermoord door Voldemort, de meest gevreesde Duistere Tovenaar van de laatste honderd jaar. Harry had aan die aanval alleen het litteken overgehouden omdat Voldemorts vloek teruggekaatst was en hem zelf had getroffen. Voldemort was gevlucht, op sterven na dood…
Desondanks had Harry op Zweinstein oog in oog met hem gestaan. Terwijl hij bij het donkere raam stond dacht Harry terug aan hun laatste confrontatie en moest hij toegeven dat hij van geluk mocht spreken dat hij zijn dertiende verjaardag had gehaald.
Hij speurde de sterrenhemel af, op zoek naar Hedwig, die misschien trots terug zou komen vliegen met een slappe, dode muis in haar snavel en dan complimentjes zou verwachten. Harry staarde afwezig over de daken en het duurde een paar seconden voor het tot hem doordrong wat hij zag.
Afgetekend tegen de gouden maan zag hij een groot, merkwaardig scheefhangend wezen, dat met trage wiekslagen op hem af vloog en steeds groter werd. Harry bleef stokstijf staan en keek hoe het steeds verder daalde — een fractie van een seconde aarzelde hij, met zijn hand op de klink en vroeg zich af of hij het raam gauw moest dichtslaan — maar toen zeilde het bizarre schepsel over een van de straatlantaarns in de Ligusterlaan en besefte Harry wat het was. Hij sprong haastig opzij.
Er doken drie uilen door het raam naar binnen. Twee ervan ondersteunden de middelste uil, die bewusteloos scheen te zijn. Met een zachte plof landden ze op Harry’s bed en de middelste uil, die groot en grijs was, viel meteen omver en bleef roerloos liggen. Er zat een groot pak aan zijn poten gebonden.
Harry herkende de bewusteloze uil onmiddellijk — hij heette Egidius en was van de familie Wemel. Harry rende direct naar het bed, maakte het touw om de poten van Egidius los, greep het pak en droeg Egidius naar de kooi van Hedwig. Egidius deed één dof oog open, stootte een flauw, dankbaar gekras uit en begon grote slokken water te drinken.
Harry keek naar de andere uilen. Het grote, sneeuwwitte vrouwtje was zijn eigen uil, Hedwig. Ze had ook een pak bij zich en leek erg in haar sas. Ze pikte Harry liefdevol in zijn hand toen hij haar pak losmaakte, vloog naar haar kooi en ging naast Egidius zitten.
De derde uil, een fraaie, geelbruine vogel, herkende Harry niet, maar hij besefte meteen waar hij vandaan kwam, want behalve een derde pak had hij ook een brief met het wapen van Zweinstein bij zich. Toen Harry deze uil van zijn post bevrijdde, streek hij gewichtig zijn veren glad, spreidde zijn vleugels en vloog het duister weer in.
Harry ging op zijn bed zitten en greep het pak van Egidius. Hij trok het bruine papier eraf en zag een gouden pakje en de eerste verjaarskaart die hij ooit van zijn leven had gekregen. Met trillende vingers maakte hij de envelop open. Er vielen twee dingen uit — een brief en een krantenknipsel. Het knipsel kwam duidelijk uit de Ochtendprofeet, de tovenaarskrant, want de mensen op de zwart-witfoto bewogen. Harry streek het knipsel glad en las:
Ambtenaar Op Ministerie Van Toverkunst Wint Hoofdprijs
Arthur Wemel, Hoofd van de Afdeling Misbruikpreventie van Dreuzelvoorwerpen, heeft de jaarlijkse Grote Gouden Galjoenenloterij van de Ochtendprofeet gewonnen.
Tegen verslaggevers van deze krant zei een opgetogen meneer Wemel: ‘We gaan van het goud met vakantie naar Egypte. Onze oudste zoon, Bill,werkt daar als vloekbreker voor Goudgrijp, de tovenaarsbank.’
De Wemels blijven een maand in Egypte en keren voor aanvang van het nieuwe schooljaar terug. Vijf kinderen van het gezin studeren momenteel aan Zweinstein.
Harry keek naar de bewegende foto en grijnsde breed toen hij alle negen Wemels verwoed naar hem zag zwaaien, met een grote piramide op de achtergrond. Mevrouw Wemel, mollig en klein, meneer Wemel, dun en kalend, zes zoons en een dochter, allemaal (hoewel dat op de zwart-witfoto niet te zien was) met vuurrood haar. In het midden stond Ron, lang en slungelig, met zijn rat Schurfie op zijn schouder en een arm om zijn zusje Ginny.
Harry kon niemand bedenken die het meer verdiende om een berg goud te winnen, want de Wemels waren ontzettend aardig en straatarm. Hij pakte Rons brief en vouwde hem open.
Beste Harry,
Gefeliciteerd met je verjaardag!
Hoor eens, het spijt me echt van dat telefoontje. Ik hoop dat die Dreuzels je het leven niet al te zuur hebben gemaakt. Ik heb het aan pa gevraagd en volgens hem had ik niet zo hard moeten schreeuwen.
Het is fantastisch in Egypte. Bill heeft ons alle graftombes laten zien en de vloeken die die ouwe Egyptische tovenaars erover hebben uitgesproken zijn echt ongelooflijk. Ginny mocht het laatste graf niet in van ma, omdat er allerlei gemuteerde geraamtes lagen, van Dreuzels die hadden ingebroken en extra hoofden hadden gekregen en zo.
Ik kon het gewoon niet geloven toen pa die loterij van de Ochtendprofeet won. Zevenhonderd Galjoenen! Het meeste is opgegaan aan de vakantie, maar ik krijg wel een nieuwe toverstaf.
Harry herinnerde zich nog maar al te goed hoe Rons oude toverstaf doormidden was gebroken toen de auto waarin ze vorig jaar samen naar Zweinstein waren gevlogen tegen een boom op het schoolterrein was gebotst.
We komen ongeveer een week voor school weer begint terug en gaan dan naar Londen om die toverstok en nieuwe boeken te kopen. Kunnen we daar niet afspreken?
Laat die Dreuzels je niet gek maken!
Probeer of je ook naar Londen kunt komen,
Ron.
PS: Percy is hoofdmonitor geworden. Hij kreeg vorige week bericht.
Harry keek opnieuw naar de foto. Percy, die in zijn zevende en laatste jaar zat, zag er nog zelfvoldaner uit dan gewoonlijk. Een splinternieuwe zilveren badge glom op de fez die zwierig op zijn netjes gekamde haar stond. Zijn hoornen bril blonk in de Egyptische zon.
Harry pakte zijn cadeautje uit. Het pakje bevatte een soort kleine glazen tol en een tweede briefje van Ron.
Harry — dit is een Zakgluiposcoop. Als er een onbetrouwbaar iemand in de buurt is, hoort hij licht te geven en rond te draaien. Volgens Bill is het rotzooi die speciaal gemaakt wordt voor tovertoeristen en is het ding onbetrouwbaar, omdat het gisteren onder het eten steeds oplichtte. Hij wist alleen niet dat Fred en George torren in zijn soep hadden gedaan.
Groetjes,
Ron.
Harry zette de Gluiposcoop op het nachtkastje, waar hij roerloos op zijn punt bleef staan en de lichtgevende wijzers van de wekker reflecteerde. Hij keek er een paar tellen blij naar en richtte zijn aandacht toen op het pak dat Hedwig had meegebracht.
Dat bevatte ook een fraai verpakt cadeau, een kaart en een brief, maar nu van Hermelien.
Читать дальше
Конец ознакомительного отрывка
Купить книгу