‘Hier!’ De oude man greep de met veren versierde staf van de barbaarse vrouw en gaf die aan de kender. ‘Sla hem tegen de grond. Dan kunnen we de vlammen doven.’
Tasselhof pakte de staf aan. Met al zijn kracht sloeg hij de Theocraat er vol mee op zijn borst. De man viel op de grond. De toeschouwers zuchtten als één man. Zelf stond Tasselhof met de staf nog stevig in zijn hand met open mond te staren naar het tafereel. Hij kon zijn ogen niet geloven.
De vlammen waren meteen gedoofd. Het gewaad van de man was schoon en onaangetast. Zijn huid was roze en gezond. Met een gezicht vol angst en ontzag ging hij rechtop zitten en staarde hij naar zijn handen en zijn gewaad. Zijn huid was ongeschonden. Er zat zelfs geen brandplekje op zijn gewaad.
‘De staf heeft hem genezen!’ verkondigde de oude man luidkeels. ‘De staf! Kijk de staf nou!’
Tasselhofs blik ging naar de staf in zijn handen. Die was van blauw kristal en straalde een helblauwe gloed uit.
De oude man begon te schreeuwen. ‘Roep de wachters! Arresteer de kender! Arresteer de barbaren! Arresteer hun vrienden! Ik heb haar met die ridder zien binnenkomen.’ Hij wees naar Sturm.
‘Wat?’ Tanis sprong overeind. ‘Ben je gek geworden, oude man?’
‘Roep de wachters! Zag je dat? De blauw kristallen staf? We hebben hem gevonden. Nu laten ze ons eindelijk met rust. Roep de wachters!’
De theocraat kwam op onvaste benen overeind. Hij had rode vlekken op zijn bleke gelaat. De barbaarse vrouw en haar metgezel stonden bang en geschrokken op.
‘Smerige heks!’ Hedericks stem beefde van woede. ‘Je hebt me met duivelskunsten genezen! Zoals ik zal branden om mijn lichaam te reinigen, zul jij branden om je ziel te zuiveren!’ Met die woorden stak de Theocraat zijn hand uit, en voordat iemand hem kon tegenhouden, had hij hem al in de vlammen gestoken. Hij kokhalsde van pijn, maar er kwam geen kreet over zijn lippen. Vervolgens drukte hij zijn zwartgeblakerde hand tegen zijn borst, draaide zich om en strompelde met een uitdrukking van krankzinnige tevredenheid op zijn verwrongen gezicht tussen de mompelende mensen door.
‘Jullie moeten hier weg!’ Happend naar adem kwam Tika op Tanis afgerend. ‘Het hele dorp is al tijden op zoek naar die staf. De mannen met de kappen hebben tegen de Theocraat gezegd dat ze Soelaas zouden vernietigen als ze merkten dat iemand de staf verborgen hield. De dorpelingen zullen jullie zonder pardon overdragen aan de wachters.’
‘Maar die staf is niet eens van ons,’ wierp Tanis tegen. Hij wierp een blik op de oude man en zag dat die met een tevreden glimlach op zijn gezicht achteroverleunde in zijn stoel. Grijnzend knipoogde de oude man naar Tanis.
‘Je denkt toch niet dat ze jullie zullen geloven?’ vroeg Tika handenwringend. ‘Kijk dan!’
Tanis keek om zich heen. Overal stonden mensen hen dreigend aan te staren. Sommigen omklemden hun kroezen wat steviger. Anderen lieten hun hand op het gevest van hun zwaard zakken. Pas toen beneden geschreeuw klonk, richtte hij zijn aandacht weer op zijn vrienden.
‘De wachters komen eraan!’ riep Tika uit.
Tanis stond op. ‘Dan zullen we via de keuken weg moeten.’
‘Ja!’ zei ze knikkend. ‘Daar zullen ze voorlopig nog niet kijken. Maar schiet op. Ze zullen niet veel tijd nodig hebben om de herberg te omsingelen.’
Hoewel ze jarenlang gescheiden waren geweest, was het vermogen van de metgezellen om als één man op dreigend gevaar te reageren nog niet verdwenen. Caramon had zijn glanzende helm opgezet, zijn zwaard getrokken en zijn rugzak omgehangen en hielp nu zijn broer overeind. Raistlin liep met zijn staf in zijn hand al om de tafel heen. Flint had zijn hand op zijn strijdbijl gelegd en stond met een duistere frons naar de toeschouwers te staren, die er niet erg happig op leken zulke goed bewapende mannen aan te vallen. Alleen Sturm zat nog steeds kalmpjes zijn bier te drinken.
‘Sturm!’ zei Tanis dringend. ‘Kom mee! We moeten hier weg!’
‘Slaan we op de vlucht?’ De ridder leek verbijsterd. ‘Voor dit schoelje?’
‘Ja.’ Tanis zweeg even. De erecode van de ridder stond hem niet toe voor gevaar weg te rennen. Hij zou hem moeten ompraten. ‘Die man is een godsdienstfanaat, Sturm. Waarschijnlijk zet hij ons op de brandstapel. En’ — een plotselinge inval gaf de doorslag — ‘er is een dame die dient te worden beschermd.’
‘De dame, ja, natuurlijk.’ Meteen stond Sturm op en liep naar de vrouw toe. ‘Mevrouw, uw dienaar.’ Hij maakte een buiging; de hoffelijke ridder weigerde zich te haasten. ‘Het lijkt erop dat we allemaal in hetzelfde schuitje zitten. Uw staf heeft ons allen, en u in het bijzonder, in groot gevaar gebracht. Wij kennen deze omgeving als onze broekzak, want we zijn hier opgegroeid. U beiden, zo weet ik, bent hier vreemd. Het zou ons een eer zijn om u en uw dappere kameraad te vergezellen en indien nodig te beschermen.’
‘Kom nou mee!’ zei Tika dringend, trekkend aan Tanis’ mouw. Caramon en Raistlin stonden al bij de keukendeur.
‘Ga de kender halen,’ droeg Tanis haar op.
Tasselhof stond nog altijd als aan de grond genageld naar de staf te staren. Die nam inmiddels in rap tempo weer zijn onopvallende bruine kleur aan. Tika greep Tas bij zijn haarknot en trok hem mee naar de keuken. Met een verschrikte kreet liet de kender de staf vallen.
Snel raapte Goudmaan hem op en drukte hem stevig tegen zich aan. Ze was zichtbaar bang, maar toch nam ze Sturm en Tanis met heldere, kalme ogen op. Kennelijk dacht ze razendsnel na. Haar metgezel sprak bruusk een woord in zijn eigen taal. Ze schudde van nee. Hij fronste zijn wenkbrauwen en maakte een hakkend gebaar. Als antwoord snauwde ze hem kort iets toe, waarna hij er met een duister gezicht het zwijgen toe deed.
‘We gaan met jullie mee,’ zei Goudmaan in het Gemeenschaps tegen Sturm. ‘Dank u voor het aanbod.’
‘Deze kant op!’ Tanis dreef hen voor zich uit door de klapdeuren naar de keuken, achter Tika en Tas aan. Toen hij achteromkeek, zag hij dat een paar mensen aanstalten maakten hen achterna te komen, maar ze hadden kennelijk geen haast.
De kokkin staarde hen verdwaasd na toen ze door de keuken renden. Caramon en Raistlin waren al bij de achteruitgang, in feite niet meer dan een gat dat in de vloer was uitgezaagd. Boven het gat hing aan een stevige balk een touw dat tot op de grond hing, veertig voet lager.
‘Aha!’ riep Tas lachend uit. ‘Hier komt het bier naar boven en gaat de rommel en het uitschot naar beneden.’ Hij greep het touw vast en klom er behendig langs omlaag.
‘Het spijt me vreselijk,’ zei Tika verontschuldigend tegen Goudmaan, ‘maar het is de enige uitweg.’
‘Ik kan heus wel langs een touw naar beneden klimmen.’ Met een glimlach voegde de vrouw eraan toe: ‘Al moet ik toegeven dat het al heel wat jaartjes geleden is.’
Ze gaf haar staf aan haar metgezel en greep het stevige touw vast. Met vaardige hand-over-handbewegingen daalde ze af. Zodra ze met beide benen op de grond stond, gooide haar metgezel de staf naar beneden, greep het touw en daalde af.
‘Hoe kom jij beneden, Raist?’ vroeg Caramon met een bezorgde frons op zijn gezicht. ‘Je zou op mijn rug kunnen klimmen—’
Er laaide een woede in Raistlins ogen op waar Tanis van schrok. ‘Ik kan zelf wel naar beneden!’ siste de magiër. Voordat iemand hem kon tegenhouden, liep hij naar de rand van het gat en sprong naar beneden. Meteen tuurde iedereen met een geschrokken kreet naar beneden, in de verwachting Raistlin morsdood op de grond te zien liggen. Maar nee, ze zagen de jonge magiër rustig naar beneden zweven terwijl zijn gewaad om hem heen flapperde. Het kristal op zijn staf straalde een felle gloed uit.
‘Ik krijg de rillingen van die knul!’ grauwde Flint tegen Tanis.
‘Schiet op!’ Tanis gaf de dwerg een duw. Flint pakte het touw. Caramon was de volgende. De balk waaraan het touw hing kraakte onder zijn gewicht.
Читать дальше