Eindelijk de laatste haven, een tempel zo ver in het oosten
Dat hij lag daar waar het oosten eindigt.
Daar verscheen Paladijn
In een poel van sterren en glorie, en verkondigde
Dat van alle keuzes de moeilijkste voor Huma was.
Want Paladijn wist: in ’t hart nestelen verlangens,
Dat we eeuwig kunnen reizen naar het licht om te worden
Wat we nooit kunnen zijn.
De bruid van Huma kon het zengende zonlicht betreden,
tezamen konden ze terug naar het strooien land
En het geheim van de Lans achter zich laten, de wereld
Onbevolkt in duisternis, gehuwd met de draken.
of Huma nam de Drakenlans ter hand en zuiverde heel Krynn
Van dood en overheersing, en de groene paden van zijn liefde.
De moeilijkste keuze van al, en Huma bedacht
Hoe de Wildernis zijn eerste gedachten had beschut en gedoopt
Onder de koesterende zon, en nu
Nu de zwarte maan draaide en tolde, en de lucht
En de ziel zoog uit Krynn, uit alle dingen op Krynn,
Uit het bos, uit de bergen, uit het verlaten land,
Wilde hij slapen, wilde hij alles vergeten.
Want de keuze was een keuze voor pijn, en was
Als hitte op de hand als de arm is afgehakt
Maar zij kwam tot hem, stralend en wenend,
In een landschap van dromen, waar hij de wereld
Op de glans van de Lans zag ondergaan en herleven.
Haar vaarwel bracht ondergang en herleving.
In zijn gedoemde aderen barstte de horizon open.
Hij nam de Drakenlans, het verhaal ter hand,
De bleke hitte stroomde door zijn geheven arm
En de zon en de drie manen, wachtend op een wonder.
Hingen tezamen in de lucht.
Naar de Toren van de Hooggeletterde in het westen reed Huma
Op de rug van de Zilveren Draak,
En het pad van hun vlucht ging over een verwoest land
Waar enkel de doden liepen, drakennamen op hun lippen
En de mannen in de Toren, omringd en geplaagd door draken
En doodskreten, het gebrul van een vraatzuchtige hemel,
Wachtten op de onuitsprekelijke stilte.
Wachtten op het ergste, bang dat de aanslag op oog en oor
Zou eindigen in dat moment van niets
Waarin de geest zich neervlijt met zijn verliezen en duisternis.
Maar het geschal van Huma’s hoorn in de verte
Danste op de kantelen. Heel Solamnië hief
Zijn gezicht naar de oostelijke hemel, en de draken
Rezen naar de hoogste hemelen, wetend
Dat een gruwelijke verandering was gekomen.
Uit het tumult van vleugels, uit de drakenchaos,
Uit het hart van het niets, scheerde de Moeder van de Nacht
Gehuld in een kolkende nietsheid van kleuren
In de starende blik van de zon naar het oosten
En de hemel brak in zilverwitte scherven.
Op de grond lag Huma, met aan zijn zijde een vrouw
Haar zilveren huid gebarsten, de belofte van groen
Vervlogen uit het geschenk van haar ogen. Ze fluisterde haar naam toen
De Duistere Koningin boven Huma keerde.
Ze daalde af, de Moeder van de Nacht,
Eu van de hoge kantelen zagen mannen schaduwen
Kolken op de kleurloze duikvlucht van haar vleugels.
Een krot van stro en riet, het hart van een Wildernis,
Een gevallen zilveren licht, besmeurd met afschuwelijk rood,
En uit het midden van de schaduw
Kwam een diepte waarin de duisternis glansde.
Waar geen plek was voor lucht, voor licht, voor schaduw,
En met een steek van zijn lans in de leegte
Stortte Huma in de zoete dood, in het eeuwige zonlicht
Met de Lans, uit de liefdevolle machten broederschap
Van hen die moeten dwalen tot het eind van adem, oor en oog,
Verbande hij de draken naar het hart van het niets
En de lange landen bloeiden op in evenwicht en gezang.
Verdoofd door herwonnen vrijheid, verdoofd door het licht en de kleuren.
Door het gezegende klaroengeschal van de heilige wind.
Droegen de ridders Huma en zijn Drakenlans
Naar het bos in de schoot van de Berg.
Bij hun wederkeer in het bos op hun pelgrimstocht
Waren Lans, harnas en Drakenvloek zelf
Verdwenen voor het oog van de dag.
Maar als de nacht van de volle manen
Rood en zilver schijnt op de heuvels,
Verlichten zij een man en een vrouw, glanzend staal,
En zilver, zilver en glanzend staal,
Boven het dorp, boven het strooien, koesterende land.