Margaret Weis & Tracy Hickman
De strijd van de tweeling
Dit boek is opgedragen aan u die onze reizen door Krynn deelt.
Dank u, lezer, dat u dit pad samen met ons bewandelt.
Margaret Weis en Tracy Hickman
De rivier stroomt verder...
De donkere wateren van de tijd kolkten langs de zwarte gewaden van de aartsmagiër en droegen hem en zijn metgezellen voorwaarts door de jaren heen.
Uit de hemel regende vuur, de berg viel op de stad Istar en deed die ineenstorten in de diepten van de aarde. De zeeën, dankbaar voor de vernietiging, vulden de ontstane leegte. De grote Tempel, waar de Priesterkoning nog steeds wachtte tot de goden zijn eisen zouden inwilligen, verdween van het oppervlak van de wereld. Zelfs de zee-elfen die zich in de nieuw geschapen Bloedzee van Istar hadden gewaagd, keken met verwondering naar de plek waar de Tempel had gestaan. Er was niets anders overgebleven dan een diep, zwart gat. Het zeewater dat het had gevuld was zo donker en koud dat zelfs deze elfen, geboren en getogen onder water, er niet in de buurt durfden te zwemmen.
Maar er waren velen in Ansalon die jaloers waren op de bewoners van Istar. Voor hen was de dood gelukkig snel gekomen.
Voor hen die de snelle vernietiging van Ansalon hadden overleefd, kwam de dood langzaam en in een afschuwelijke gedaante: hongersnood, ziekte, moord...
Oorlog.
Een schorre, brullende schreeuw, vol angst en verschrikking, verstoorde Crysania’s slaap. De afschuwelijke kreet kwam zo plotseling en haar slaap was zo diep, dat ze heel even niet meer kon bedenken wat haar had wakker gemaakt. Angstig en verward keek ze om zich heen en probeerde te begrijpen waar ze was en wat haar zó bang had gemaakt dat ze nauwelijks adem kon halen.
Ze lag op een klamme, harde vloer. Haar lichaam schudde spastisch door de kilte die in haar botten was getrokken; haar tanden klapperden van de kou. Terwijl ze haar adem inhield, probeerde ze iets te horen of te zien. Maar de duisternis om haar heen was dik en ondoordringbaar, de stilte was intens.
Ze ademde uit en probeerde weer opnieuw in te ademen, maar de duisternis leek haar adem op te slokken. Ze werd door paniek bevangen. Wanhopig probeerde ze structuur in de duisternis aan te brengen en die in te vullen met gedaanten en vormen. Maar ze kon niets bedenken. Er was slechts duisternis en die had geen dimensies. Hij was eeuwigdurend...
Toen hoorde ze de schreeuw opnieuw en herkende het als het geluid dat haar wakker had gemaakt. En hoewel ze bijna naar adem snakte van opluchting dat ze een andere menselijke stem hoorde, echode de angst die in die schreeuw doorklonk, in haar ziel door.
In een wanhopige en vertwijfelde poging om de duisternis te doordringen, dwong ze zichzelf om na te denken, zich iets te herinneren...
Er waren zingende stenen geweest, een zingende stem - Raistlins stem - en zijn armen om haar heen. Daarna de sensatie van het water in stappen en meegevoerd worden naar een snelle, onmetelijke duisternis.
Raistlin! Toen ze een trillende hand uitstrekte, voelde Crysania niets in haar nabijheid dan klam en kil gesteente. Op dat moment keerde de herinnering met een afschuwelijke schok terug. Caramon die met zijn zwaard naar zijn broer uithaalde... Haar woorden terwijl ze een geestelijke bezwering uitsprak om de magiër te beschermen... Het geluid van een zwaard dat hard tegen steen kletterde.
Maar die schreeuw - dat was Caramons stem! Wat als hij…
‘Raistlin!’ riep Crysania angstig terwijl ze worstelde om weer op haar voeten te staan. Haar stem stierf weg, verdween, werd opgeslokt door de duisternis. Dat was zo’n verschrikkelijk gevoel dat ze niet opnieuw durfde te spreken. Met haar armen om zich heen en huiverend van de intense kou, bewoog Crysania’s hand zich onvrijwillig naar het medaillon van Paladijn dat om haar nek hing. De goddelijke zege stroomde meteen door haar heen.
‘Licht,’ fluisterde ze en hield het medaillon stevig vast toen ze tot de god bad om de duisternis te verlichten.
Het medaillon verspreidde een zacht licht waardoor het zwarte fluweel dat haar zo verstikte werd teruggedreven en ze weer kon ademhalen. Ze trok de ketting over haar hoofd en hield het medaillon boven haar. Door het om zichzelf en haar omgeving heen te laten schijnen, probeerde ze zich te herinneren uit welke richting de schreeuw had geklonken.
Ze zag korte impressies van gebroken en zwartgeblakerd meubilair, spinnenwebben, boeken die verspreid over de vloer lagen en boekenplanken die van de muren waren gevallen. Maar die waren bijna net zo beangstigend als de duisternis zelf; het was de duisternis die ze tot leven had gebracht. Deze voorwerpen hadden meer recht op deze plek dan zijzelf.
En daar klonk het geschreeuw weer.
Met trillende hand draaide Crysania zich naar de richting waar het geluid vandaan kwam. Het goddelijke licht deed de duisternis wijken, waardoor er twee silhouetten schokkend scherp werden afgetekend. Eén ervan, gekleed in zwarte gewaden, lag bewegingsloos op de koude vloer. Een grote man stond over hem heen gebogen. Gekleed in een met bloed besmeurde gouden wapenrusting en een ijzeren band om zijn keel, staarde hij met uitgestrekte handen en wijd open mond de duisternis in. Zijn gezicht zag wit van angst.
Het medaillon gleed uit Crysania’s slappe handen toen ze het lichaam herkende dat in elkaar gekropen aan de voeten van de krijger lag.
‘Raistlin!’ fluisterde ze.
Alleen maar omdat ze de platina ketting door haar vingers voelde glippen, alleen maar omdat het kostbare licht om haar heen flakkerde, dacht ze eraan het medaillon te vangen terwijl het viel.
Ze schoot vooruit, terwijl de wereld om haar heen danste door het licht dat in haar hand als een dolle heen en weer zwaaide. Donkere schaduwen schoten haastig voor haar voeten weg, maar Crysania had er geen oog voor. Vervuld van een angst die nog verstikkender was dan de duisternis, knielde ze naast de magiër neer.
Hij lag met zijn gezicht naar beneden op de vloer en met zijn kap over zijn hoofd. Zachtjes tilde Crysania hem op en draaide hem om. Angstig duwde ze zijn kap terug en hield het gloeiende medaillon boven hem. Angst verkilde haar hart.
De huid van de magiër was asgrauw, zijn lippen blauw en zijn gesloten ogen lagen diep verzonken boven zijn holle jukbeenderen.
‘Wat heb je gedaan?’ riep ze Caramon toe en keek op vanaf de plek waar ze geknield naast het schijnbaar levenloze lichaam van de magiër zat. ‘Wat heb je gedaan?’ vroeg ze met een door smart en woede verstikte stem.
‘Crysania?’ fluisterde Caramon schor.
Het licht van het medaillon wierp vreemde schaduwen over de gedaante van de gladiator. Met zijn armen nog steeds uitgestrekt en zijn handen krachteloos in de lucht tastend boog hij zijn hoofd naar het geluid van haar stem.
‘Crysania?’ herhaalde hij met een snik. Toen hij een stap in haar richting zette, struikelde hij over de benen van zijn broer en viel met zijn hoofd voorover op de vloer.
Praktisch op hetzelfde moment kroop hij weer op handen en knieën overeind terwijl hij met wijd geopende ogen voor zich uit staarde. Hij strekte zijn hand uit.
‘Crysania?’ Hij bewoog zich naar de richting van haar stemgeluid. ‘Je licht! Breng je licht naar ons toe! Vlug!’
‘Ik heb licht, Caramon! Ik... Gezegend zij Paladijn!’ mompelde Crysania en keek naar hem bij het zachte licht van het medaillon. ‘Je bent blind!’
Ze pakte zijn krampachtige vingers beet. Bij haar aanraking snikte Caramon weer van opluchting. Hij klampte zich met kracht aan haar hand vast en Crysania beet op haar lippen van de pijn. Maar ze hield hem met één hand stevig vast en met haar andere hand het medaillon.
Читать дальше