Margaret Weis & Tracy Hickman
De Draken van de Winternacht
Voor mijn ouders de heer en mevrouw Hickman,
die mij eergevoel bijbrachten.
Tracy Raye Hickman
Voor mijn ouders Frances en George Weis, die mij iets
kostbaarders schonken dan het leven zelf: de liefde voor boeken.
Margaret Weis
Voorts zijn we zeer dankbaar voor de hulp van de auteurs van de Advanced Dungeons & Dragons® Dragonlance® roleplaying adventure game modules:
Douglas Niles, Dragons of Ice,
Jeff Grubb, Dragons of Light en
Laura Hickman, co-auteur, Dragons of War.
Ten slotte, voor Michael: Est Sularus oth Mithas.
Buiten raasde de winterse wind, maar in de grotten van de bergdwergen onder het Kharolisgebergte was niets van de woeste storm te merken. De clanoudste verzocht de aanwezige dwergen en mensen om stilte, waarop een dwergenbard naar voren trad om de reisgenoten eer te bewijzen.
Uit het noorden kwam het gevaar waarop we hadden gewacht:
Een drakendans, als een pionier van de winter.
Teisterde het land, tot zij kwamen uit het woud,
Van de vlakten en uit de boezem der aarde,
Met vóór zich de nietsvermoedende hemel.
Negen waren er, onder de drie manen,
In de schemer van de herfst;
De wereld viel en zij stonden op
In het hart van de saga.
Eén kwam er uit een gaard van steen,
Uit de dwergenzalen, uit weer en wijsheid,
Waar hart en ziel onbedaarlijk huizen
In de onaangeboorde ader van de hand.
In zijn vaderlijke armen groeide moed.
Negen waren er, onder de drie manen,
In de schemer van de herfst;
De wereld viel en zij stonben op
In het hart van de saga.
Eén daalde er neer uit de koest’rende bries,
Licht als een veer in de sturende wind,
Naar de golvende weiden, land van de kender.
Waar het graan uit de nietige kiem verrijst
Tot groen, goud en terug naar groen.
Negen waren er, onder de drie manen,
In de schemer van de herfst;
De wereld viel en zij stonden op
In het hart van de saga.
Een ander kwam van de vlakten, het eeuwige land,
Omringd door verten en kale horizonnen.
Zij torste een staf, en in haar hand
Droeg zij genade en licht al s een last:
Bloedend uit de wonden der wereld kwam zij.
Negen waren er, onder de drie manen,
In de schemer van de herfst;
De wereld viel en zij stonden op
In het hart van de saga.
Nog één van de vlakten, in de schaduw van de maan,
Uit rite en gewoonte volgde hij de maan
Wier ge stalten weergalmden in de eb en vloed
Van zijn bloed, en zijn krijger shand
Reikte onstuitbaar naar bet stralende licht.
Negen waren er, onder de drie manen,
In de schemer van de herfst;
De wereld viel en zij stonden op
In het hart van de saga.
Eén was er, gekend door afwezigheid.
De donkere zwaardmaagd in het hart van het vuur.
Haar glorie vulde de stilte tussen woorden,
Een wiegelied in ’t hoofd van de ouden van dagen,
Op de rand van ontwaken en de grens van ’t geheugen.
Negen waren er, onder de drie manen,
In de schemer van de herfst;
De wereld viel en zij stonden op
In het hart van de saga.
Eén was er in ’s eers hart, door ’t zwaard gevormd,
Door de lange vlucht van de ij svogel,
Door het verwoe ste Solamnië en zijn wederopstanding.
Wanneer het hart door de plicht wordt geroepen
Danst het zwaard, bet eeuwige erfstuk.
Negen waren er, onder de drie manen,
In de schemer van de herfst;
De wereld viel en zij stonden op
In bet hart van de saga.
Een ander, verlicht boor eenvoud, broer van het duister,
Houdt het zwaard in de vaardige hand, waarmee hij
Zelfs het web van het hart beroert. Zijn geest
Is een poel verstoord door de veranderlijke wind,
Te diep voor een blik op de bodem.
Negen waren er, onder de drie manen,
In de schemer van de herfst;
De wereld viel en zij stonden op
In het hart van de saga.
Dan i s er de leider, de halfelf, verraden
Door ’t verstrengelde bloed als het land wordt verwoest
En de wouden, de wereld van elf en van men s.
Immer bereid voor de roep van de moed
Maar immer beducht voor de roep van de liefde.
Negen waren er, onder de drie manen,
In de schemer van de herfst;
De wereld viel en zij stonden op
In het hart van de saga.
De laatste draagt op zijn lippen de adem der nacht.
Waar onkenbare sterren vreemde woorden verhullen.
Waar het lichaam de wonden talloze wonden verdraagt,
Geofferd aan kennis, totdat zijn zegening zegenloos valt
Op wezens onverlicht en onbetekenend.
Negen waren er, onder de drie manen,
In de schemer van de herfst;
De wereld viel en zij stonden op
In het hart van de saga.
Anderen voegden zich bij hen en het verhaal.
Een mei sje vol gratie, zoekend naar gratie,
Een prinses van zaden en loten, kind van het woud;
En een oude wever van toevalligheid.
Wie zal er verder door de saga worden meegevoerd!
Negen waren er, onder de drie manen,
In de schemer van de herfst;
De wereld viel en zijst onden op
In het hart van de saga.
Uit het noorden kwam bet gevaar waarop we hadden gewacht:
De winter slaat zijn kamp op en de draak slaapt
In bet gekalmeerde land, maar zij komen uit het woud,
Van de vlakten en uit de boezem der aarde
Met vóór zich de hemel die zij zullen vormen.
Negen waren er, onder de drie manen,
In de schemer van de herfst;
De wereld viel en zij stonden op
In het hart van de saga.
‘De hamer van Kharas!’
Die triomfantelijke aankondiging galmde door de reusachtige ontvangstzaal van de koning van de bergdwergen. Er volgde een wild gejuich, een mengeling van de zware, bulderende stemmen van de dwergen en de ietwat hogere kreten van de mensen, toen de grote deuren achter in de zaal werden opengesmeten en Elistan, priester van Paladijn, binnentrad.
Hoewel de komvormige zaal zelfs naar dwergenmaatstaven groot was, was hij bomvol. Bijna alle achthonderd vluchtelingen uit Pax Tharkas stonden langs de muren, en in het midden zaten talloze dwergen dicht opeengepakt op de bewerkte stenen banken.
Elistan bleef even staan aan het begin van het lange centrale gangpad. In zijn handen hield hij eerbiedig de reusachtige strijdhamer. Het geschreeuw werd luider bij de aanblik van de priester van Paladijn in zijn witte gewaad. Het echode tegen de hoge gewelven van het plafond en tussen de muren van de zaal, tot het leek of de grond ervan trilde.
Tanis kromp ineen, want de herrie deed pijn aan zijn hoofd. De mensen- en dwergenmassa benauwde hem. Hij vond het ondergronds toch al niet prettig, en hoewel het plafond zo hoog was dat het licht van de toortsen de verste punten ervan niet kon bereiken, had de halfelf het gevoel dat hij gevangen zat en geen kant op kon.
‘Ik zal blij zijn als dit achter de rug is,’ mompelde hij tegen Sturm, die naast hem stond.
Sturm, altijd al wat zwaarmoedig, keek nu nog somberder dan gewoonlijk. ‘Ik keur dit niet goed, Tanis,’ prevelde hij terwijl hij zijn armen over elkaar sloeg over het glanzende metaal van zijn antieke borstkuras.
‘Dat weet ik nu wel,’ antwoordde Tanis geïrriteerd. ‘Dat heb je al meer dan eens gezegd. Nu is het te laat. We moeten er maar gewoon het beste van maken.’
Zijn laatste woorden gingen verloren in een hernieuwd gejuich toen Elistan de hamer boven zijn hoofd hief zodat iedereen hem kon zien. Tanis legde een hand tegen zijn voorhoofd. Hij werd duizelig nu de koele ondergrondse grot werd verwarmd door al die lichamen.
Читать дальше