‘Ik heb geruchten gehoord. Sommigen beweren dat mijn vader dood is. Anderen beweren dat hij nog leeft.’ Zijn gezicht betrok. ‘Maar niemand weet waar hij is.’
‘En je erfenis?’ vroeg Caramon.
Sturm glimlachte, een melancholieke glimlach die de groeven in zijn trotse gezicht verzachtte. ‘Die draag ik nu,’ antwoordde hij eenvoudig. ‘Mijn harnas en mijn wapen.’
Tanis keek omlaag en zag dat de ridder een schitterend, zij het ouderwets, slagzwaard droeg.
Caramon stond op, zodat hij over de tafel heen kon kijken. ‘Wat een prachtzwaard,’ zei hij. ‘Zo worden ze tegenwoordig niet meer gemaakt. Mijn zwaard is tijdens een gevecht met een oger doormidden gebroken. Theros IJzerfeld heeft er vandaag een nieuw blad aan gemaakt, maar het heeft me een rib uit mijn lijf gekost. Dus nu ben je ridder?’
Sturms glimlach verdween. Zonder antwoord te geven op de vraag, streek hij liefdevol over het gevest van zijn zwaard. ‘Volgens de legende zal dit zwaard pas breken als ik breek,’ zei hij. ‘Het was het enige wat nog over was van mijn vaders—’
Hij werd ruw onderbroken door Tas, die niet meeluisterde. ‘Wie zijn die mensen?’ vroeg de kender op schrille fluistertoon.
Tanis keek op, juist op het moment dat de twee barbaren langs hun tafeltje liepen, op weg naar twee lege stoelen die in een schaduwrijke hoek bij de haard stonden. De man was de langste mens die Tanis ooit had gezien. Caramon, die zes voet lang was, zou waarschijnlijk niet hoger komen dan zijn schouder. Maar Caramons borst was waarschijnlijk wel twee keer zo breed en zijn armen waren drie keer zo dik. Hoewel de man dik ingepakt was in de dierenhuiden waarmee de barbaarse stammen zich kleedden, was het duidelijk dat hij erg mager was voor zijn lengte. Ondanks zijn donkere huid had zijn gezicht een bleke tint, alsof hij pas ziek was geweest of vreselijk had geleden.
Zijn metgezel — de vrouw voor wie Sturm een buiging had gemaakt — was zo diep weggedoken in haar met bont afgezette cape met capuchon dat er weinig over haar te zeggen viel. Zij en haar lange begeleider keurden Sturm in het voorbijgaan geen blik waardig. De vrouw had een eenvoudige staf in haar hand, versierd met veren, zoals gebruikelijk bij de barbaren. De man droeg een versleten rugzak. Met hun mantels strak om zich heen geslagen gingen ze op de stoelen zitten en begonnen een gedempt gesprek.
‘Ik trof hen vlak buiten de stad op de weg aan,’ zei Sturm. ‘De vrouw leek op het randje van uitputting te balanceren, en de man was er niet veel beter aan toe. Ik heb hen mee hiernaartoe genomen en hun verteld dat ze hier iets konden eten en de nacht konden doorbrengen. Het zijn trotse lieden, en ik denk dat ze onder andere omstandigheden mijn hulp zouden hebben afgeslagen, maar ze waren moe en verdwaald, en’ — Sturm liet zijn stem dalen — ‘er lopen buiten tegenwoordig wezens rond tegen wie je het maar beter niet in het donker kunt opnemen.’
We zijn er een paar tegengekomen. Ze zeiden iets over een staf’ zei Tanis grimmig. Hij vertelde over hun treffen met Schaarsmeester Padh.
Hoewel Sturm moest glimlachen toen Tanis het gevecht beschreef, schudde hij afkeurend zijn hoofd. ‘Ik ben buiten ook ondervraagd over een staf, door een Zoekerwacht,’ zei hij. ‘Een blauw kristallen staf was het toch?’
Caramon legde knikkend zijn hand op de magere arm van zijn broer.
‘Een van die slijmerige wachters heeft ons aangehouden,’ zei de krijger.
‘Ze wilden Raistlins staf in beslag nemen, dat geloof je toch niet? “Voor nader onderzoek,” zeiden ze. Ik heb even met mijn zwaard gerammeld om hen van gedachten te doen veranderen.’
Raistlin schudde met een spottende glimlach om zijn lippen de hand van zijn broer van zich af.
‘Wat zou er zijn gebeurd als ze je staf hadden afgepakt?’ vroeg Tanis.
Raistlin keek hem vanuit de schaduw van zijn kap aan, met een glinstering in zijn gouden ogen. ‘Dan zouden ze een afschuwelijke dood zijn gestorven,’ fluisterde hij, ‘en niet door het zwaard van mijn broer.’
De halfelf voelde een rilling over zijn rug lopen. De zachte woorden van de magiër waren angstaanjagender dan de bravoure van zijn broer.
‘Ik vraag me af wat er zo belangrijk kan zijn aan een blauw kristallen staf dat kobolden een moord zouden plegen om hem in handen te krijgen,’ mijmerde hij.
‘Er gaan geruchten over naderend onheil,’ zei Sturm zachtjes. Zijn vrienden bogen zich naar hem toe om hem te kunnen verstaan. ‘In het noorden verzamelt zich een leger. Een leger bestaande uit vreemde wezens, niet-menselijke wezens. Er wordt gesproken over oorlog.’
‘Maar waarom? En tussen wie?’ vroeg Tanis. ‘Ik heb namelijk hetzelfde gehoord.’
‘En ik ook,’ voegde Caramon eraan toe. ‘Sterker nog, ik heb gehoord...’
Terwijl het gesprek voortkabbelde, wendde Tasselhof zich gapend af. De kender verveelde zich snel, dus keek hij om zich heen in de herberg, op zoek naar nieuw vermaak. Zijn blik bleef rusten op de oude man die nog steeds bij het haardvuur verhalen zat te vertellen aan het kind. De oude man had inmiddels een groter publiek, want de twee barbaren luisterden mee, zag Tas. Toen viel zijn mond open.
De vrouw had haar capuchon afgedaan, waardoor het licht van de vlammen nu op haar gezicht en haar scheen. De kender staarde vol bewondering naar haar. De vrouw had een gelaat als dat van een marmeren standbeeld: klassiek, smetteloos en kil.
Wat echter vooral de aandacht van de kender trok, was haar haar. Zulk haar had Tas nog nooit gezien, en al helemaal niet bij de Vlaktelieden. Die hadden immers over het algemeen donker haar en een donkere huid. Zelfs een juwelier die kon werken met draden van zuiver goud en zilver had niet hetzelfde effect kunnen creëren als het zilverachtig gouden haar van deze vrouw in het licht van het haardvuur.
Er was nog één ander die naar de oude man luisterde. Het was een man die gekleed was in de luxueuze bruin met gouden gewaden van een Zoeker. Hij zat aan een klein, rond tafeltje bisschopswijn te drinken. Er stonden al enkele lege kroezen voor hem, en terwijl de kender zat te kijken, riep hij nors om een nieuwe.
‘Dat is Hederick,’ fluisterde Tika terwijl ze de tafel van de metgezellen passeerde. ‘De Hogetheocraat.’
Met een boze blik op Tika riep de man opnieuw. Haastig liep ze naar hem toe. Hij snauwde haar iets toe over slechte bediening. Ze leek op het punt te staan hem van repliek te dienen, maar beet toen op haar lip en hield haar mond.
De oude man had het eind van zijn verhaal bereikt. De jongen slaakte een diepe zucht. ‘Zijn al uw verhalen over de oude goden waar, meneer?’ vroeg hij nieuwsgierig.
Tasselhof zag Hederick fronsen. De kender hoopte dat hij de oude man niet zou lastigvallen. Tas legde zijn hand op Tanis’ arm om zijn aandacht te trekken en knikte naar de Zoeker met een blik die aangaf dat hij mogelijk problemen verwachtte.
De vrienden draaiden zich om. Stuk voor stuk werden ze getroffen door de schoonheid van de vrouw van de Vlakten. Met stomheid geslagen staarden ze naar haar.
De stem van de oude man kwam duidelijk boven het geroezemoes in de gelagkamer uit. ‘Jazeker, jongeman, al mijn verhalen zijn waar.’ De oude man keek de vrouw en haar lange begeleider recht aan. ‘Vraag maar aan deze twee mensen. Zij dragen dergelijke verhalen in hun hart met zich mee.’
‘Echt waar?’ Gretig draaide de jongen zich om naar de vrouw. ‘Kunt u me een verhaal vertellen?’
De vrouw trok zich met een geschrokken gezicht haastig terug in de schaduw zodra ze besefte dat Tanis en zijn vrienden naar haar zaten te kijken. De man boog beschermend naar haar toe terwijl zijn hand naar zijn wapen ging. Hij keek de groep dreigend aan, met name de zwaarbewapende krijger Caramon.
‘Wat een zenuwpees,’ merkte Caramon op. Ook hij reikte naar zijn zwaard.
Читать дальше