Met een zucht wendde Laurana zich af. Ze voelde zich eenzaam, en als ze terugdacht aan wat Raistlin had gezegd, werd ze doodsbang.
Haar zucht werd beantwoord, alleen was dit geen spijtige, maar een geïrriteerde zucht. Ze draaide zich een klein stukje om, zodat ze Raistlin kon zien. De magiër had het spreukenboek waarin hij probeerde te lezen dichtgeslagen en ging in het kleine beetje zonlicht zitten dat door het raam naar binnen kwam. Elke dag moest hij zijn spreukenboek bestuderen. Het is de vloek van de magiërs dat ze keer op keer hun spreuken uit het hoofd moeten leren, omdat de woorden van de magie slechts kortstondig branden voor ze uitdoven, als vonken die uit een vuur opvliegen. Telkens als hij een betovering uitspreekt, boet de magier aan kracht in en verzwakt hij lichamelijk, tot hij volkomen uitgeput is en eerst moet uitrusten voordat hij weer magie gebruikt.
Met Raistlins macht was ook zijn uithoudingsvermogen toegenomen sinds de reisgenoten elkaar in Soelaas hadden getroffen. Hij had zich verschillende nieuwe spreuken eigen gemaakt die hem waren geleerd door Fizban, de stuntelige oude tovenaar die in Pax Tharkas om het leven was gekomen. Naarmate zijn macht toenam, groeide de twijfel bij zijn metgezellen. Niemand had een duidelijk aanwijsbare reden om hem te wantrouwen, integendeel. Zijn magie had hun meerdere keren het leven gered. Maar er was iets verontrustends aan hem, want hij was zwijgzaam en in zichzelf gekeerd, deed geheimzinnig en zonderde zich af als een oester.
Terwijl hij afwezig over het nachtblauwe omslag streek van het vreemde spreukenboek dat hij in Xak Tsaroth had weten te bemachtigen, staarde Raistlin naar buiten. Zijn gouden ogen met de zwarte, zandlopervormige pupillen hadden een koude glans.
Hoewel Laurana niet graag met de magiër praatte, móést ze hem nu iets vragen. Wat bedoelde hij met ‘een lang vaarwel’?
‘Wat zie je wanneer je zo in de verte staart?’ vroeg ze zachtjes. Ze nam naast hem plaats omdat haar knieën opeens knikten onder het geweld van de angst die haar overspoelde.
‘Wat ik zie?’ herhaalde hij zachtjes. Er klonk pijn en verdriet in zijn stem door, niet de verbittering die ze gewend was. ‘Ik zie de tijd en het effect dat die op alles heeft. Mensen verschrompelen en sterven voor mijn ogen. Bloemen bloeien, om vervolgens te verwelken. Bomen laten hun groene blaadjes vallen en krijgen ze nooit meer terug. In mijn ogen is het altijd winter, altijd nacht.’
‘En... dat is je aangedaan in de Torens van de Hoge Magie?’ vroeg Laurana, geschokt tot in het diepst van haar ziel. ‘Waarom? Met welk doel?’
Raistlin toonde haar zijn zeldzame, scheve glimlach. ‘Om me aan mijn eigen sterfelijkheid te herinneren. Om me te leren mededogen te hebben.’ Zijn stem daalde. ‘In mijn jonge jaren was ik trots en arrogant. Ik was de jongste ooit die de Proeve mocht afleggen, en ik zou ze wel eens laten zien wat ik waard was.’ Hij balde zijn frêle vuist. ‘En dat heb ik ook gedaan, reken maar. Ze hebben mijn lichaam vernietigd en mijn geest verteerd tot ik uiteindelijk in staat was om...’ Abrupt zweeg hij, met een steelse blik op Caramon.
‘Nou?’ vroeg Laurana, die bang was voor het antwoord, maar het desondanks wilde weten.
‘Niets,’ fluisterde Raistlin met neergeslagen ogen. ‘Het is mij verboden erover te spreken.’
Laurana zag zijn hand beven. Zweetdruppels parelden op zijn voorhoofd. Hij begon te piepen en te hoesten. Met rode wangen van schaamte omdat ze hem onbedoeld zo van streek had gemaakt, schudde ze haar hoofd en beet op haar lip. ‘Het... het spijt me dat ik je verdriet bezorg. Dat was niet mijn bedoeling.’ Verward richtte ze haar blik op de grond en liet ze haar haren voor haar gezicht vallen, een kinderlijke gewoonte.
Bijna onbewust boog Raistlin met zijn bevende hand uitgestrekt naar voren om het schitterende haar aan te raken dat leven leek uit te stralen, zo glanzend en weelderig was het. Zodra hij echter zijn eigen stervende vlees in het oog kreeg, trok hij snel zijn hand terug en liet zich met een bitter glimlachje om zijn lippen in zijn stoel zakken. Wat Laurana niet wist, niet kon weten, was dat Raistlin als hij naar haar keek de enige schoonheid zag die hij in zijn leven zou aanschouwen. Naar elfenmaatstaven was ze jong, en zelfs in de vervloekte ogen van de magiër onberoerd door de hand van de aftakeling en de dood.
Laurana zag niets van dat alles. Ze was zich er alleen van bewust dat hij een lichte beweging maakte. Bijna stond ze op, maar de magiër fascineerde haar, en hij had nog steeds geen bevredigend antwoord gegeven op haar vraag. ‘Ik... ik bedoel, kun je in de toekomst kijken? Tanis heeft me verteld dat je moeder... hoe noem je dat... de toekomst kon voorspellen. Ik weet dat Tanis je geregeld om advies vraagt...’
Raistlin nam Laurana bedachtzaam op. ‘De reden dat de halfelf mij om advies vraagt, is niet dat ik in de toekomst kan kijken. Ik ben geen ziener. Hij komt naar mij toe omdat ik logisch kan nadenken, iets waartoe die andere dwazen hier over het algemeen niet in staat zijn.’
‘Maar wat je zei... dat sommigen van ons elkaar niet meer zullen weerzien.’ Laurana keek hem ernstig aan. ‘Je moet toch iets hebben gezien! Wat... Ik moet het weten! Ging het om... Tanis?’
Daar dacht Raistlin even diep over na. Toen hij uiteindelijk antwoord gaf, leek hij het meer tegen zichzelf te hebben dan tegen haar. ‘Dat weet ik niet,’ fluisterde hij. ‘Ik weet niet eens waarom ik dat zei. Alleen... heel eventjes... wist ik gewoon...’ Hij leek even te worstelen met de herinnering, maar haalde toen opeens zijn schouders op.
‘Wat wist je?’ drong Laurana aan.
‘Niets. Het was gewoon mijn veel te levendige fantasie, zoals de ridder zou zeggen als hij er was. Dus Tanis heeft je over mijn moeder verteld,’ zei hij, plotseling van onderwerp veranderend.
Teleurgesteld, maar hopend dat ze meer te weten zou komen als ze met hem bleef praten, knikte Laurana. ‘Hij zei dat ze in de toekomst kon kijken en dan beelden opving van wat er zou gebeuren.’
‘Dat is waar,’ fluisterde Raistlin. Hij glimlachte sardonisch. ‘Niet dat ze er veel aan heeft gehad. De eerste man met wie ze trouwde, was een knappe krijger uit het noorden. Binnen een paar maanden was de hartstocht tussen hen verdwenen, en vanaf dat moment hebben ze elkaar alleen maar het leven zuur gemaakt. Mijn moeder had een zwakke gezondheid en verviel vaak in een merkwaardige trance waaruit ze pas uren later ontwaakte. Ze waren arm en leefden van wat hij met zijn zwaard kon verdienen. Hoewel hij duidelijk van adel was, heeft hij nooit iets over zijn familie gezegd. Volgens mij heeft hij haar zelfs nooit zijn echte naam verteld.’ Raistlin kneep zijn ogen samen. ‘Maar hij heeft het wel tegen Kitiara gezegd. Daarvan ben ik overtuigd. Daarom is ze naar het noorden gereisd, om zijn familie op te sporen.’
‘Kitiara...’ zei Laurana gespannen. Het uitspreken van die naam was als het aanraken van een zere tand, maar ze wilde graag meer weten over die mensenvrouw van wie Tanis hield. ‘Dus die man, die krijger van adel, was Kitiara’s vader?’ vroeg ze hees.
Raistlin nam haar met indringende blik op. ‘Ja,’ fluisterde hij. ‘Ze is mijn oudere halfzus. Ongeveer acht jaar ouder dan Caramon en ik. Ze leek volgens mij heel erg op haar vader. Net zo knap als hij. Vastberaden en onstuimig, strijdvaardig, sterk en onbevreesd. Haar vader heeft haar het enige geleerd waar hij verstand van had: de kunst van het oorlogvoeren. Hij ging vaak op reis en bleef steeds langer weg, tot hij uiteindelijk helemaal niet meer terugkwam. Mijn moeder heeft de Hogezoekers ervan weten te overtuigen dat ze hem dood moesten verklaren. Vervolgens is ze met onze vader getrouwd. Hij was een eenvoudig man, houthakker van beroep. Opnieuw had ze niets aan haar zienersgave.’
‘Hoezo?’ vroeg Laurana zachtjes, volledig in beslag genomen door het verhaal, stomverbaasd dat de gewoonlijk zo zwijgzame magiër opeens zo spraakzaam was, en er zich niet van bewust dat hij meer over haar te weten kwam door domweg haar expressieve gezicht te bestuderen dan hij haar in ruil vertelde.
Читать дальше