‘Nou, ze had bijvoorbeeld niet voorzien hoe de geboorte van mij en mijn broer zou verlopen,’ zei Raistlin. Toen dwong een hoestaanval hem op te houden met praten en gebaarde hij naar zijn broer. ‘Caramon! Het is tijd voor mijn drankje,’ zei hij op die indringende fluistertoon die zelfs het luidruchtigste gesprek overstemde. ‘Of ben je me, nu je aangenamer gezelschap hebt gevonden, alweer vergeten?’
Midden in een lach viel Caramon stil. ‘Welnee, Raist,’ zei hij schuldbewust terwijl hij haastig opstond om een ketel water boven het vuur te hangen. Gedwee boog Tika haar hoofd, alsof ze de blik van de magiër wilde mijden.
Raistlin staarde even naar haar, maar wendde zich toen weer tot Laurana, die het hele tafereel met een kil gevoel in haar buik had aangezien. Hij sprak verder alsof er nooit een onderbreking was geweest. ‘Mijn moeder is nooit helemaal van de bevalling hersteld. De vroedvrouw had mij al opgegeven, en ik zou zijn gestorven als Kitiara er niet was geweest. Haar eerste strijd, zo zei ze altijd, was een gevecht tegen de dood, en ik was haar prijs. Zij heeft ons opgevoed. Mijn moeder was niet in staat om voor kinderen te zorgen, en mijn vader moest dag en nacht werken om ons allemaal te kunnen voeden. Hij is omgekomen bij een ongeluk toen Caramon en ik nog tieners waren. Die dag gleed mijn moeder weg in een trance,’ — Raistlins stem daalde — ‘en daar is ze nooit meer uit ontwaakt. Ze is gestorven aan ondervoeding.’
‘Wat afschuwelijk!’ prevelde Laurana huiverend.
Een hele tijd zei Raistlin niets, maar staarde hij met zijn vreemde ogen naar de kille, grauwe winterse hemel. Toen vertrok zijn mond. ‘Ik heb er een belangrijke les uit geleerd. Leer de kracht onder controle te krijgen. Laat je er nooit door beheersen!’
Laurana leek hem niet te hebben gehoord. Onrustig wrong ze haar handen in haar schoot. Dit was de volmaakte gelegenheid om de vragen te stellen waar ze een antwoord op wilde, maar dat zou betekenen dat ze zichzelf moest openstellen voor deze man die ze vreesde en wantrouwde. Haar nieuwsgierigheid, en haar liefde, waren echter te groot. Ze besefte geen moment dat ze in een sluw uitgezette val trapte. Raistlin genoot er namelijk van om mensen hun diepste geheimen te ontfutselen, in de wetenschap dat ze hem ooit goed van pas zouden kunnen komen.
‘Wat hebben jullie toen gedaan?’ vroeg ze moeizaam slikkend. ‘Is Kit-Kitiara...’ In haar poging zo natuurlijk mogelijk te klinken, struikelde ze over de naam. Ze werd rood van gêne.
Geboeid bestudeerde Raistlin Laurana’s innerlijke strijd. ‘Tegen die tijd was Kitiara al weg,’ antwoordde hij. ‘Op haar vijftiende is ze van huis weggegaan om met haar zwaard haar brood te verdienen. Ze is een expert, dat zegt Caramon althans, en wist moeiteloos werk als huurling te vinden. O, ze kwam af en toe wel terug om te zien hoe het met ons ging. Zodra we oud genoeg waren en genoeg vaardigheden hadden opgedaan, nam ze ons wel eens mee. Toen hebben Caramon en ik samen leren vechten, ik met mijn magie en mijn broer met zijn zwaard. Later, nadat ze Tanis had leren kennen,’ — Raistlins ogen glinsterden toen hij Laurana ongemakkelijk heen en weer zag schuiven — ‘reisde ze steeds vaker met ons mee.’
‘Met wie? En waar gingen jullie dan naartoe?’
‘Met Sturm Zwaardglans, die er toen al van droomde om ridder te worden, de kender, Tanis, Caramon en ik. We reisden mee met Flint, voordat die het smidswerk voor gezien hield. Het werd zo gevaarlijk op de wegen dat Flint niet meer wilde reizen. En inmiddels hadden we alles van onze vrienden geleerd wat er te leren viel. We werden rusteloos. Het werd tijd dat we ieder ons weegs gingen, zei Tanis.’
‘En jullie deden wat hij zei? Was hij toen al jullie leider?’ Ze dacht aan hem terug zoals ze hem had gekend voordat hij uit Qualinost was weggegaan, onbebaard en zonder de zorgenrimpels die ze nu op zijn gezicht zag. Maar zelfs toen was hij al teruggetrokken en somber geweest, gekweld door het gevoel dat hij tot beide rassen behoorde, en tegelijkertijd tot geen van beide. Toen had ze niets van hem begrepen. Pas nu ze een tijdje in de mensenwereld had geleefd, begon ze het te snappen.
‘Hij beschikt over de kwaliteiten waarvan wordt beweerd dat ze essentieel zijn voor een leider. Hij denkt snel na, is intelligent en creatief. Maar dat geldt in meerdere of mindere mate voor ons allemaal. Waarom volgen de anderen Tanis? Sturm is van adel en is lid van een orde die teruggaat tot in de oudheid. Waarom gehoorzaamt hij een halfelfbastaard? En Waterwind. Hij wantrouwt allen die niet menselijk zijn en vertrouwt zelfs mensen maar half. Toch zouden hij en Goudmaan Tanis volgen naar de Afgrond. Waarom?’
‘Dat heb ik me inderdaad afgevraagd,’ begon Laurana, ‘en ik denk… ‘
Raistlin deed echter alsof hij haar niet hoorde en beantwoordde zijn eigen vraag. ‘Tanis luistert naar zijn gevoel. Hij onderdrukt het niet, zoals de ridder, en verbergt het niet, zoals de Vlakteman. Tanis beseft dat een leider soms met zijn hart moet denken in plaats van met zijn hoofd.’ Raistlin wierp haar een vluchtige blik toe. ‘Vergeet dat nooit.’
Even in verwarring gebracht knipperde Laurana met haar ogen, maar omdat ze in de stem van de magiër een neerbuigende ondertoon hoorde die haar ergerde, zei ze hooghartig: ‘Het valt me op dat je jezelf niet noemt. Als je inderdaad zo intelligent en machtig bent als je zelf beweert, waarom volg jij Tanis dan?’
Raistlins zandlopervormige ogen waren donker en versluierd. Hij zweeg, want juist op dat moment kwam Caramon hem een beker brengen, die hij zorgvuldig volschonk met water uit de ketel. De krijger keek Laurana met een somber gezicht aan, zoals altijd gegeneerd en slecht op zijn gemak als zijn broer zo zat te oreren.
Raistlin leek er niets van te merken. Hij haalde een buidel uit zijn reistas en strooide wat groene blaadjes in het hete water. Meteen verspreidde zich een scherpe, indringende geur door het vertrek. ‘Ik volg hem niet.’ De jonge magiër keek op naar Laurana. ‘Voorlopig reizen Tanis en ik toevallig in dezelfde richting.’
‘De ridders van Solamnië zijn niet welkom in onze stad,’ zei de heer streng en met een ernstig gezicht. Zijn duistere blik gleed over de rest van het gezelschap. ‘En hetzelfde geldt voor elfen, kenders en dwergen, alsmede lieden die met hen meereizen. Ik heb begrepen dat jullie ook een magiegebruiker in jullie gelederen hebben, een die de Rode Mantel draagt. Jullie dragen wapenrusting. Jullie wapens zijn met bloed bevlekt en jullie weten ze snel en vaardig te trekken. Het is wel duidelijk dat jullie geoefende krijgers zijn.’
‘Ongetwijfeld huurlingen, mijn heer,’ zei de bevelhebber.
‘We zijn geen huurlingen,’ zei Sturm, die met trots en nobel geheven hoofd de tafel naderde. ‘We zijn afkomstig van de noordelijke vlakten van Abanasinië. In Pax Tharkas hebben we achthonderd mannen, vrouwen en kinderen bevrijd uit de greep van de drakenheer Canaillaard. Op de vlucht voor de toorn van het drakenleger hebben we de vluchtelingen goed verborgen achtergelaten in een vallei in de bergen, waarna we zelf naar het zuiden zijn gereisd in de hoop in de legendarische stad Tarsis schepen aan te treffen. We wisten niet dat de stad inmiddels door louter land omgeven werd, anders hadden we ons de moeite bespaard.’
De heer fronste zijn voorhoofd. ‘Jullie komen uit het noorden, zeg je? Dat is onmogelijk. Niemand is ooit veilig door het dwergenrijk Thorbardin in de bergen gekomen.’
‘Als u iets weet over de ridders van Solamnië, dan weet u dat we liever zouden sterven dan een leugen te vertellen, zelfs aan onze vijanden,’ zei Sturm. ‘We zijn het dwergenrijk binnengegaan en hebben ons van een veilige doortocht verzekerd door de verloren hamer van Kharas op te sporen en aan hen terug te geven.’
De heer schoof ongemakkelijk heen en weer, met een steelse blik op de dracoon die achter hem zat. ‘Ik weet inderdaad iets over de ridders,’ zei hij met tegenzin. ‘En daarom moet ik je verhaal geloven, al klinkt het eerder als verhaaltjes voor het slapengaan dan...’
Читать дальше