‘Daar is het,’ zei Berem. Zijn adem stokte in zijn keel en hij snikte verstikt. ‘Ik zie de kapotte zuil met de glanzende edelstenen. En ze is er! Ze wacht op me, ze heeft al die jaren op me gewacht. Jasla!’ schreeuwde hij. Hij probeerde zich los te rukken.
Voor zich uit turend in de duisternis hield Caramon hem tegen, al voelde hij diens lichaam beven van emotie. Hij zag niets... of toch?
Ja! Een hartgrondige dankbaarheid en opluchting maakten zich meester van zijn door pijn geteisterde lichaam. In de verte zag hij inderdaad edelstenen fonkelen. Ze glansden met een licht dat zelfs deze inktzwarte duisternis niet kon onderdrukken.
Het was maar een klein eindje verderop, hooguit honderd voet. Caramon liet zijn greep op Berem verslappen en dacht: misschien is dit een uitweg, voor mij althans. Als Berem wil, mag hij zich bij de geest van zijn zusje voegen. Het enige wat ik verlang is een uitweg, zodat ik terug kan naar Tika en Tas.
Met hernieuwd zelfvertrouwen liep Caramon door. Nog een paar minuten en het was voorbij... ten goede... of...
‘Shirak,’ sprak iemand.
Er laaide een fel licht op.
Caramons hart sloeg een slag over. Langzaam, heel langzaam sloeg hij zijn ogen op naar dat felle licht en zag twee goudkleurige, fonkelende ogen die hem vanuit de diepten van een zwarte kap aanstaarden.
De adem stroomde uit zijn longen als de zucht van een stervende.
Het trompetgeschetter hield op, en de rust keerde deels weer in de Audiëntiezaal. Nu richtten ieders ogen - inclusief die van de Koningin - zich weer op het tafereel dat zich op het podium afspeelde.
Met de kroon in zijn handen stond Tanis op. Hij had geen idee waar het trompetgeschetter op duidde, aan welk noodlot hij nu weer was overgeleverd. Hij wist alleen dat hij het spel tot het bittere einde moest uitspelen.
Laurana... Zij was het enige waar hij aan dacht. Waar Berem, Caramon en de anderen ook waren, hen kon hij niet meer helpen. Tanis keek naar de in een zilveren harnas gehulde gestalte die onder hem op het slangenpodium stond. Bijna per ongeluk dwaalde zijn blik af naar Kitiara, die met haar gezicht verscholen achter het afzichtelijke drakenmasker naast haar stond. Ze gebaarde.
De beweging achter hem was niet zozeer hoorbaar als wel voelbaar. Hij draaide zich met een ruk om en zag dat heer Sothis met een moordlustige blik in zijn oranje ogen op hem afkwam.
Met de kroon in zijn hand deinsde Tanis achteruit, wetend dat hij het niet kon winnen van deze tegenstander uit het geestenrijk.
‘Stop!’ riep hij met de kroon hoog boven de vloer van de Audiëntiezaal. ‘Hou hem tegen, Kitiara, of ik smijt de kroon met mijn laatste krachten in het publiek.’
Sothis lachte geluidloos en liep op hem af, met zijn doorzichtige hand, waarvan de aanraking alleen al de dood betekende voor zich uit.
‘Hoezo laatste krachten?’ vroeg de doodsridder zachtjes. ‘Mijn magie zal je lichaam tot stof doen vergaan en de kroon zal aan mijn voeten vallen.’
‘Heer Sothis,’ klonk een heldere stem vanaf het podium in het midden van de zaal. ‘Halt. Laat hij die de kroon heeft veroverd hem naar mij toe brengen.’
Sothis aarzelde. Met zijn hand nog naar Tanis uitgestrekt draaide hij zich met een vragende blik in zijn vlammende, lege ogen om naar Kitiara.
Kitiara, die de drakenhelm had afgezet, had alleen maar oog voor Tanis. Hij zag dat haar bruine ogen glansden en dat haar wangen rood waren van opwinding.
‘Je brengt de kroon toch naar mij toe, nietwaar, Tanis?’ riep Kitiara.
Tanis slikte. ‘Ja,’ zei hij, likkend aan zijn droge lippen. ‘Ik breng de kroon naar jou toe.’
‘Wachters!’ beval Kitiara. Ze gebaarde dat ze in beweging moesten komen. ‘Een escorte. Eenieder die hem aanraakt zal ik doden. Heer Sothis, zorg ervoor dat hij me veilig bereikt.’
Tanis wierp een vluchtige blik op heer Sothis, die langzaam zijn dodelijke hand liet zakken. ‘Hij regeert nog steeds over uw hart, mijn vrouwe,’ meende hij de doodsridder snerend te horen fluisteren.
Toen kwam Sothis naast hem lopen. De spookachtige kou die de ridder uitstraalde deed het bloed bijna in zijn aderen stollen. Samen liepen ze de trap af, een merkwaardig tweetal: een spookachtige ridder in een zwart harnas, de halfelf met de bebloede kroon in zijn hand.
Ariakas’ officiers, die met getrokken wapens onder aan de trap stonden, deinsden terug, sommigen met tegenzin. Toen Tanis de granieten vloer bereikte en langs hen heen liep, wierpen velen hem dreigende blikken toe. Hij zag een dolk glanzen in de hand van de een en een onuitgesproken belofte in de donkere ogen van een ander.
Eveneens met getrokken zwaarden schaarden Kitiara’s lijfwachten zich om hem heen, maar het was heer Sothis’ dodelijke aura die ervoor zorgde dat hij veilig de vloer kon oversteken. Tanis begon te zweten onder zijn wapenrusting. Dus dit is macht, besefte hij. Wie de kroon draagt, heerst, maar dat kan midden in de nacht met één dolksteek van een huurmoordenaar zomaar opeens voorbij zijn.
Tanis liep door en al snel bereikten hij en heer Sothis de trap die naar het slangenpodium leidde. Bovenaan stond Kitiara, beeldschoon en stralend van triomfantelijkheid. Alleen klom Tanis de spookachtige trap op. Met een oranje gloed in zijn holle ogen bleef Sothis onder aan de trap staan. Toen Tanis het hoogste deel van het podium - de kop van de slang - bereikte, zag hij Laurana achter Kitiara staan. Laurana’s gezicht was koel, beheerst. Ze wierp hem - en de met bloed besmeurde kroon- een vluchtige blik toe en keerde zich van hem af. Hij had geen idee wat ze dacht of voelde. Het deed er ook niet toe. Hij zou het haar uitleggen...
Kitiara rende op hem af en sloeg haar armen om hem heen. In de zaal klonk gejuich.
‘Tanis!’ fluisterde ze. ‘Jij en ik zijn werkelijk voorbestemd om samen te regeren. Je was fantastisch, groots! Ik geef je alles wat je wilt... alles...’
‘Ook Laurana?’ vroeg Tanis kil, overstemd door het kabaal. De ietwat scheef staande ogen die zijn afkomst verrieden boorden zich in Kitiara’s bruine ogen.
Kit wierp een korte blik op de elfenvrouw die zo strak voor zich uit staarde en zo bleek was dat ze wel dood leek.
‘Als je haar wilt.’ Kitiara haalde haar schouders op. Toen drukte ze zich tegen hem aan en zei zo zachtjes dat alleen hij het kon horen: ‘Maar je hebt mij, Tanis. Overdag zullen we legers aanvoeren en over de wereld regeren. En de nachten, Tanis! Die zijn van ons alleen, van jou en van mij.’ Haar ademhaling versnelde, en ze streek met beide handen over zijn bebaarde gezicht. ‘Zet de kroon op mijn hoofd, liefste.’
Tanis staarde in haar bruine ogen, die vervuld waren van warmte, hartstocht en opwinding. Hij voelde dat Kitiara zich tegen hem aan drukte, bevend, gretig. Overal om hem heen stonden soldaten als gekken te schreeuwen. Het kabaal zwol aan als een golf. Langzaam tilde Tanis de Machtskroon op... niet boven Kitiara’s hoofd, maar boven zijn eigen hoofd.
‘Nee, Kitiara,’ riep hij zo hard dat iedereen het kon horen. ‘Slechts een van ons zal bij dag en bij nacht heersen. Ik!’
Er klonk gelach in de zaal, vermengd met boos gemompel. Kitiara sperde geschrokken haar ogen open, maar kneep ze toen snel samen.
‘Waag het niet,’ zei Tanis. Hij pakte de hand vast waarmee ze naar de dolk aan haar riem reikte en keek op haar neer. ‘Ik verlaat nu de zaal,’ zei hij zachtjes, alleen tegen haar, ‘samen met Laurana. Jij en je soldaten begeleiden ons. Zodra we veilig van deze kwade plek weg zijn, geef ik jou de kroon. Als je me verraadt zul je hem nooit in handen krijgen. Begrepen?’
Kitiara glimlachte minachtend. ‘Dus zij is werkelijk de enige om wie je iets geeft?’ fluisterde ze bijtend.
‘Werkelijk,’ antwoordde Tanis. Hij omklemde haar arm nog steviger en zag pijn in haar ogen. ‘Dat zweer ik op de ziel van twee mannen die me dierbaar waren, Sturm Zwaardglans en Flint Smidsvuur. Geloof je me?’
Читать дальше