Mary legde een kalmerende hand op Dunworthy’s arm. ‘Waarom hebt u voor Yorkshire gekozen?’ vroeg ze snel. ‘Is ze dan niet erg ver van huis?’
Ze is zevenhonderd jaar van huis, dacht Dunworthy, in een eeuw die vrouwen zo weinig waard achtte dat hun naam niet eens op hun graf werd vermeld.
‘Dat heeft Kivrin zelf voorgesteld,’ zei Gilchrist. ‘Door de grote afstand meende ze dat niemand zou proberen contact te zoeken met haar familie.’
Of om haar terug te sturen, ver van het rendez-vous vandaan. Kivrin had het voorgesteld. Waarschijnlijk had ze het allemaal zelf bedacht. Ze had in pachtlijsten en parochieregisters zitten neuzen tot ze een familie vond met een dochter van de juiste leeftijd en zonder betrekkingen met het hof, tamelijk afgelegen wonend in de East Riding, zodat de sneeuw en de onbegaanbare wegen zouden voorkomen dat een bode op weg werd gestuurd om haar familie te verwittigen dat de vermiste dochter terecht was.
‘Middeleeuwen heeft elk ander detail van deze reis net zo zorgvuldig overwogen,’ zei Gilchrist. ‘Zelfs de aanleiding tot haar reis, de ziekte van haar broer. We weten dat er in 1319 in dat deel van Gloucestershire een griepepidemie heeft gewoed. Natuurlijk kwamen er in de middeleeuwen tal van ziektes voor, hij had net zo goed cholera of bloedvergiftiging kunnen oplopen.’
‘James!’ zei Mary op waarschuwende toon.
‘Kivrins kleed is met de hand geweven. De blauwe stof is met de hand geverfd in wedeblauw, naar een middeleeuws recept. En Montoya heeft uitgebreide onderzoekingen gedaan in Skendgate, waar Kivrin twee weken zal blijven.’
‘Als ze dat haalt,’ zei Dunworthy.
‘James,’ zei Mary.
‘Welke maatregelen heeft u genomen om te verhinderen dat de barmhartige reiziger die elke 1,6 uur moet passeren, haar niet rechtstreeks naar het klooster in Godstow of naar een bordeel in Londen stuurt? Of dat hij haar ziet arriveren en tot de conclusie komt dat ze een heks is? Hoe kunt u zeker weten dat die barmhartige reiziger inderdaad barmhartig is en niet een van de struikrovers die 42,5 procent van alle passanten belaagt?’
‘Volgens Mathematica is er slechts een kans van 0,04 procent dat er iemand aanwezig is op het moment dat ze aankomt.’
‘O kijk, daar heb je Badri al,’ zei Mary. Ze stond op en ging tussen Dunworthy en Gilchrist zitten om plaats te maken. ‘Dat heb je snel gedaan, Badri. Is alles goed gegaan?’
Badri was zonder jas de straat op gegaan. Zijn labuniform was nat en zijn gezicht zag blauw van de kou. ‘Je bent halfbevroren,’ zei Mary. ‘Kom zitten.’ Ze gebaarde naar de lege plek naast Latimer op de bank. ‘Ik haal cognac voor je.’
‘Is de lokalisatie gelukt?’ zei Dunworthy.
Badri was niet gewoon nat, hij was doorweekt. ‘Ja,’ antwoordde hij klappertandend.
‘Mooi werk, kerel.’ Gilchrist ging staan en gaf hem een klap op zijn schouder. ‘Je had gezegd dat het wel een uur kon duren. Dit moet gevierd worden. Hebt u champagne?’ riep hij naar de barkeeper. Hij gaf Badri opnieuw een schouderklop en ging de fles halen.
Badri bleef staan en keek hem na terwijl hij rillend over zijn armen wreef. Hij maakte een verstrooide, bijna verdoofde indruk.
‘Is de lokalisatie echt geslaagd?’ vroeg Dunworthy.
‘Ja.’ Badri bleef naar Gilchrist kijken.
Mary kwam terug met een glas cognac. ‘Hier word je wel weer mens van,’ zei ze. ‘Hier, drink meteen op. Luister naar de dokter.’
Hij keek fronsend naar het glas, alsof hij niet wist wat het was. Hij stond nog steeds te klappertanden.
‘Wat is er?’ vroeg Dunworthy. ‘Met Kivrin is toch alles in orde?’
‘Kivrin,’ zei Badri, naar het glas starend. Plotseling leek hij bij zinnen te komen. Hij zette het glas neer. ‘U moet meekomen.’ Hij begon langs de tafeltjes in de richting van de deur te lopen.
‘Wat is er gebeurd?’ Dunworthy stond op. De figuurtjes van de kerststal vielen om en een van de schapen rolde over de tafelrand op de vloer.
Badri deed de deur open. Het carillon speelde ‘Good Christian Men, Rejoice’.
‘Badri, wacht, we gaan een toost uitbrengen,’ zei Gilchrist, die met een fles champagne en een paar glazen terugkwam naar hun tafel.
Dunworthy greep zijn jas.
‘Wat is er?’ zei Mary, die haar tas pakte. ‘Is de lokalisatie niet gelukt?’
Dunworthy gaf geen antwoord. Met zijn jas in zijn hand ging hij achter Badri aan. De ingenieur was al halverwege de straat en liep rechtdoor, alsof hij de enige voetganger was. Het regende hard, maar ook daar leek Badri geen oog voor te hebben. Dunworthy trok zo goed en zo kwaad als het ging zijn jas aan en begaf zich in de drukte.
Er was iets verkeerd gegaan. Er was toch een grote verschuiving geweest, of de stagiair had een foute berekening gemaakt. Misschien was er met het net zelf een probleem. Maar dat had ingebouwde noodvoorzieningen. Als er iets met het net was geweest, zou Kivrin eenvoudig nooit zijn vertrokken. En Badri zei dat hij de uitslag had. Het moest de verschuiving zijn. Alleen daar zou een fout in kunnen zijn geslopen zonder dat de reis werd afgebroken.
Verderop stak Badri de straat over, ternauwernood een fietser ontwijkend. Dunworthy schoot tussen twee vrouwen met uitpuilende boodschappentassen door, sprong over de riem van een witte terriër en zag Badri twee deuren verder lopen.
‘Badri!’ riep hij. De ingenieur draaide zijn hoofd om en botste frontaal op een vrouw met een grote gebloemde paraplu.
De vrouw liep voorover tegen de regen in, met de paraplu bijna recht voor zich uit, en zag Badri niet aankomen. De paraplu, bedrukt met lila viooltjes, klapte bijna om en viel ondersteboven op de straatstenen. Badri struikelde er bijna over toen hij blindelings zijn weg vervolgde.
‘Kijk een beetje uit je ogen, ja?’ zei de vrouw boos. Ze pakte de paraplu bij de rand beet. ‘Wie gaat hier nou ook hardlopen?’
Badri keek naar haar en vervolgens naar de paraplu met dezelfde wazige blik als in de pub. ‘Sorry,’ zag Dunworthy hem mompelen, waarna hij zich bukte om de paraplu op te rapen. Het was of ze allebei aan de bonte paraplu stonden te trekken om te zien wie hem mocht houden, maar uiteindelijk kreeg Badri het handvat te pakken en keerde het ding om. Hij gaf het regenscherm aan de vrouw, wier gezette gezicht rood zag van woede of kou, of van allebei.
‘Sorry?’ herhaalde ze, de paraplu optillend of ze hem er een klap mee wilde geven. ‘Is dat alles wat je kan zeggen?’
Badri hield onzeker een hand tegen zijn voorhoofd. Net als in de pub leek hij zich ineens te herinneren waar hij was en hij zette het weer op een lopen. Hij ging door het hek van Brasenose en Dunworthy volgde hem over de binnenplaats naar een zijdeur en door een gang naar het laboratorium. Badri stond al over het bedieningspaneel gebogen en keek fronsend naar het scherm.
Dunworthy was bang dat er onzinnige uitkomsten op de monitor zouden staan, of zelfs helemaal niets, maar hij zag alleen de nette rijen cijfers en matrixen van een lokalisatie.
‘Heb je de uitslag?’ zei Dunworthy hijgend.
‘Ja,’ zei Badri. Hij draaide zich om en keek Dunworthy aan. Hij fronste niet meer, maar hij had een vreemde, verstrooide blik op zijn gezicht, alsof hij zich erg inspande om zich te concentreren.
‘Wanneer was…’ Hij begon te rillen en hij maakte zijn zin niet af, alsof hij was vergeten wat hij wilde zeggen.
De glazen deur werd opengegooid en Gilchrist en Mary kwamen binnen, op de voet gevolgd door Latimer, die aan zijn paraplu stond te prutsen. ‘Wat is er? Is er iets gebeurd?’ vroeg Mary.
‘Wanneer was wat, Badri?’ vroeg Dunworthy bars.
‘Ik heb de uitslag,’ zei Badri. Hij draaide zich om en keek naar het scherm.
Gilchrist keek over zijn schouder mee. ‘Is dat het? Wat betekenen al die symbolen? Wij zijn maar leken, weet je.’
Читать дальше