‘Misschien is hij rechtstreeks naar je kamer gegaan toen hij je niet zag,’ zei Dunworthy.
Ze schudde haar hoofd. ‘Hij is nog nooit in Oxford geweest. Daarom zou ik hem juist afhalen. Ik heb er geen seconde meer aan gedacht,’ mompelde ze, alsof ze het alleen tegen zichzelf had.
‘Dan is hij nog in het station,’ zei Dunworthy. ‘Zal ik hem voor je ophalen?’
‘Nee,’ zei ze. ‘Jij bent misschien besmet.’
‘Dan bel ik wel op. Hij kan een taxi nemen en hierheen komen. Welk station was het ook weer? Cornmarket?’
‘Cornmarket, ja.’
Dunworthy belde Inlichtingen, kreeg na drie pogingen verbinding en vroeg het nummer van het metrostation. Het station was in gesprek. Hij probeerde het nog een keer.
‘Is Colin uw kleinzoon?’ vroeg Montoya, die haar papieren opzij had geschoven. De anderen leken niet de minste aandacht voor het onderwerp te hebben. Gilchrist zat zijn formulieren in te vullen en trok er een woedend gezicht bij, alsof ook dit een toonbeeld van nalatigheid en onkunde was. Latimer zat geduldig met opgerolde mouw aan de tafel te wachten. De ambulancezuster zat nog te slapen.
‘Colin is een achterneef van me,’ zei Mary. ‘Hij zou met de metro komen en de kerstdagen bij mij doorbrengen.’
‘Hoe laat is de quarantaine afgekondigd?’
‘Om tien over drie,’ zei Mary.
Dunworthy stak een hand op om aan te geven dat hij verbinding had gekregen. ‘Cornmarket Station?’ vroeg hij, tamelijk overbodig. Op het scherm zag hij de klaphekjes en een geagiteerde stationschef die door een hele groep reizigers werd omstuwd. ‘Ik bel over een jongen die met de trein van drie uur uit Londen moet zijn aangekomen. Hij is twaalf.’ Dunworthy hield zijn hand voor het mondstuk. ‘Hoe ziet hij eruit?’ vroeg hij aan Mary.
‘Hij is blond en heeft blauwe ogen. Hij is groot voor zijn leeftijd.’
‘Groot,’ zei Dunworthy luid, om zich in de drukte verstaanbaar te maken. ‘Hij heet Colin…’
‘Templer,’ vulde Mary aan. ‘Volgens Deirdre zou hij de metro van één uur vanaf Marble Arch nemen.’
‘Colin Templer. Heeft u hem gezien?’
‘Hoe kan ik daar verdomme nou op letten!’ schreeuwde de stationschef. ‘Ik zit hier met vijfhonderd mensen opgescheept en dan moet ik ook nog zo’n jochie in de gaten houden? Moet je de bende hier zien.’
Op het scherm was ineens een hele menigte zichtbaar. Dunworthy probeerde een flinke jongen met blond haar en blauwe ogen te ontdekken, maar de chef kwam weer in beeld.
‘Er is net quarantaine ingesteld!’ riep hij boven het aanzwellende rumoer uit, ‘en al die mensen willen weten waarom er geen treinen rijden en wat ik eraan doe. Als ik niet uitkijk breken ze de hele tent af. Met kleine jongetjes kan ik me niet bezighouden.’
‘Hij heet Colin Templer,’ riep Dunworthy. ‘Zijn tante zou hem afhalen.’
‘Dat had ze dan maar moeten doen, dan had ik nu één zorg minder aan mijn kop. Al die mensen zijn boos en willen weten hoe lang de quarantaine gaat duren en wat ik dáár nu weer aan ga doen…’ Hij zweeg abrupt. Dunworthy vroeg zich af of hij de verbinding had verbroken of dat een boze reiziger hem het toestel uit de hand had gerukt.
‘Hebben ze hem gezien?’ vroeg Mary.
‘Nee,’ zei Dunworthy. ‘Er moet iemand heen.’
‘Je hebt gelijk. Ik zal iemand van het personeel vragen.’ Ze ging op weg naar de deur.
‘De quarantaine werd om tien over drie ingesteld,’ zei Montoya, ‘en hij had er al om drie uur moeten zijn. Misschien had de trein vertraging.’
Daar had Dunworthy niet aan gedacht. Als de trein vertraagd was, zou hij op een van de stations voor Oxford zijn blijven staan en waren de reizigers omgeleid of teruggestuurd naar Londen.
‘Bel het station nog eens.’ Hij gaf Montoya het toestel en noemde het nummer. ‘Zeg tegen de chef dat Colin met de trein van één uur vanaf Marble Arch is gekomen. Ik zal tegen Mary zeggen dat ze haar nicht moet bellen. Misschien is Colin alweer thuis.’
Hij liep de gang op om de zuster te vragen waar Mary was, maar hij zag niemand. Mary had de zuster zeker naar het station gestuurd.
De gang was verlaten. Hij zag de telefooncel die hij eerder had gebruikt, liep er snel naartoe en toetste het nummer van Balliol in. Er was een kleine kans dat Colin toch naar Mary’s kamer was gegaan. Finch kon hem daar opvangen of anders naar het station gaan. In deze chaos konden ze alle hulp gebruiken om Colin te vinden.
‘Hallo,’ klonk de stem van een vrouw.
Dunworthy keek fronsend naar het nummer op de display, maar hij had zich niet vergist. ‘Ik ben op zoek naar meneer Finch van Balliol College.’
‘Die is er op het ogenblik niet,’ antwoordde de vrouw met een duidelijk Amerikaanse tongval. ‘Ik ben mevrouw Taylor. Kan ik een boodschap aannemen?’
Zij was natuurlijk een van de koorleden. Ze was jonger dan hij had verwacht, niet veel ouder dan dertig en ze leek nogal teer voor een carillonspeelster. ‘Wilt u vragen of hij zo snel mogelijk Dunworthy in het academisch ziekenhuis belt?’
‘Dunworthy.’ Ze schreef het op en keek hem daarna scherp aan. ‘Dunworthy?’ herhaalde ze op een heel andere toon. ‘Bent u degene die ons hier heeft laten opsluiten?’
Daar kon hij niets op antwoorden. Het was stom geweest om Balliol te bellen, want hij had Finch zelf naar het centraal bureau gestuurd.
‘Het ministerie kondigt een voorlopige quarantaine af in het geval van een onbekende ziekte. Het is een voorzorgsmaatregel. Het spijt me dat u er zoveel hinder van ondervindt. Ik heb mijn secretaris opdracht gegeven u zo goed mogelijk onder te brengen en als ik iets voor u kan doen…’
‘Doen? Doen? U kunt zorgen dat we in Ely komen, dat kunt u doen. We geven om acht uur een handbelconcert in de kathedraal en morgen moeten we in Norwich zijn voor een kerstuitvoering.’
Hij was niet van plan haar te vertellen dat het koor morgen in geen geval in Norwich zou zijn. ‘In Ely zijn ze ongetwijfeld al op de hoogte van de situatie, maar ik wil met alle genoegen de kathedraal bellen om uit te leggen…’
‘Ha! Misschien wilt u het mij dan ook meteen uitleggen. Het is bij ons niet de gewoonte om zo met de mensenrechten om te springen. In Amerika laat niemand zich voorschrijven waar hij wel of niet naartoe mag.’
En als gevolg daarvan zijn er tijdens de Pandemie meer dan dertig miljoen Amerikanen gestorven, dacht hij. ‘Ik kan u verzekeren dat de quarantaine in uw eigen belang is, mevrouw, en dat de organisatoren van uw concerten graag een andere datum zullen afspreken. Balliol zal u met alle liefde onderdak verschaffen zolang als het nodig is. Ik hoop u zeer binnenkort te mogen ontmoeten. Uw roep is u vooruitgegaan.’
Was dat maar waar, dacht hij, dan had ik naar Amerika kunnen schrijven dat Oxford al onder quarantaine stond voordat ze konden afreizen.
‘Een kerstconcert kun je niet verzetten. We wilden een nieuw stuk introduceren, de Chicago Surprise Minor. Norwich rekent op onze komst en we wilden…’
Hij drukte op de knop en verbrak de verbinding. Finch zou nu wel op het centraal bureau zijn om Badri’s medische gegevens op te vragen, maar Dunworthy wilde niet het risico lopen een van de andere koorleden aan de lijn te krijgen. Hij zocht het nummer van de verkeersinformatie en begon het in te toetsen.
De gangdeur werd geopend en Mary kwam aanlopen.
‘Ik probeer navraag te doen bij het openbaar vervoer,’ zei Dunworthy, die het laatste cijfer indrukte en Mary de hoorn toestak.
Ze wuifde hem glimlachend weg. ‘Dat hoeft niet meer. Ik heb net met Deirdre gesproken. Colin kwam niet verder dan Barton met de trein. De passagiers werden teruggestuurd naar Londen. Ze haalt hem af op Marble Arch.’ Ze zuchtte. ‘Deirdre was niet erg blij dat hij terugkwam, geloof ik. Ze wilde de kerstdagen doorbrengen bij de familie van haar nieuwe vriend en liefst zonder de jongen, maar daar is niets aan te doen. Ik ben alleen maar blij dat hij er geen last van heeft.’
Читать дальше