Onder haar mantel voelde ze aan de blaar die ze aan de virusinenting had overgehouden. De plek was nog steeds gezwollen, maar deed geen pijn en ze voelde ook geen jeuk. Misschien was dat een slecht teken, dacht ze. Misschien moest het vaccin juist jeuk veroorzaken om werkzaam te zijn.
Ze probeerde haar hoofd op te tillen, maar ze werd meteen weer duizelig. Ze bleef liggen en haalde langzaam en voorzichtig haar handen onder de mantel vandaan. Iedere beweging was een kwelling. Ze drukte haar handen tegen elkaar en hield ze voor haar mond. ‘Meneer Dunworthy,’ zei ze, ‘ik geloof dat u me beter kunt komen halen.’
Ze sliep weer in. Toen ze wakker werd hoorde ze vaag het schelle geluid van de ingeblikte kerstmuziek. Gelukkig, dacht ze, het net is open. Ze probeerde rechtop te gaan zitten.
‘Ik ben zo blij dat u er bent, meneer Dunworthy.’ Ze vocht tegen de duizeligheid. ‘Ik was bang dat u me niet had gehoord.’
Het geschetter werd luider en ze zag een licht dansen. Ze trok zich op aan het wiel. ‘U heeft vuur gemaakt,’ zei ze. ‘U had gelijk, het is hier heel erg koud.’ Ze voelde de kou van het wiel door haar mantel dringen. Haar tanden begonnen weer te klapperen. ‘En dokter Ahrens ook. Ik had moeten wachten tot de blaar was verdwenen. Ik wist niet dat de terugslag zo erg kon zijn.’
Maar het was toch geen houtvuur. Het was een lantaren. Dunworthy kwam met een lamp naar haar toe.
‘Ik krijg nu toch zeker geen virusziekte? Of de pest?’ Ze kon haast niet praten van de kou. ‘Dat zou toch verschrikkelijk zijn, in de middeleeuwen de pest krijgen? Nou ja, dan val ik tenminste niet op.’
Ze lachte hoog en bijna hysterisch. Meneer Dunworthy zou zich wel doodschrikken. ‘Het gaat best,’ zei ze. Ze kon haar eigen woorden nauwelijks verstaan. ‘Ik weet dat u bezorgd om me was, maar ik mankeer helemaal niets. Ik voel me alleen…’
Hij bleef bij haar staan. Het licht van de lantaren vormde een grillige kring op de grond. Ze zag zijn voeten. Hij droeg vormeloze leren schoenen, zonder hakken, net als van de voetafdruk. Ze wilde iets zeggen over zijn schoenen, ze wilde vragen of Gilchrist hem middeleeuwse kleren had laten aantrekken om haar te halen, maar het dansende licht maakte haar weer misselijk.
Ze sloot haar ogen even. Toen ze ze weer opende, zat hij op zijn knieën voor haar. Hij had de lantaren neergezet en het licht viel op de kap van zijn mantel en op zijn gevouwen handen.
‘Ik maak het prima,’ zei ze. ‘Ik weet dat u bezorgd was, maar het gaat echt heel goed. Ik voel me alleen een beetje misselijk.’
Hij tilde zijn hoofd op. ‘ Certes, it been derlostuh dayes forgott foreto getest hissahntes im aller ,’ zei hij.
Hij had een hard, gegroefd gezicht, het gezicht van een moordenaar. Hij had haar zien liggen en was weggegaan tot het donker was. Nu was hij teruggekomen.
Kivrin probeerde een hand op te tillen om hem af te weren, maar haar mantel zat in de weg. ‘Ga weg,’ zei ze klappertandend. ‘Ga weg!’
Hij zei nog iets anders, op een vragende toon. Ze verstond hem niet. Het is Middelengels, dacht ze. Dat heb ik drie jaar gestudeerd en Latimer heeft me alles over de verbuiging van de adjectief geleerd. Ik moet hem kunnen verstaan. Het komt door de koorts, daarom begrijp ik niet wat hij zegt.
Hij herhaalde de vraag of stelde een andere, zelfs dat begreep ze niet.
Ik ben ziek, dacht ze, ik begrijp hem niet omdat ik ziek ben. ‘Brave ziel,’ begon ze, maar ze kon zich niet meer herinneren welke zinnen ze uit haar hoofd had geleerd. ‘Help me,’ zei ze. Ze kon zich helemaal geen Middelengelse woorden meer herinneren, alleen een paar Latijnse. ‘ Domine, ad adjuvandum me festina ,’ zei ze.
Hij boog het hoofd en begon boven zijn gevouwen handen te prevelen. Daarna moest ze buiten westen zijn geraakt, want toen ze bijkwam droeg hij haar in zijn armen. Nog altijd hoorde ze de carillonmuziek door het open net komen en ze probeerde uit te maken van welke kant het geluid kwam, maar daarvoor klapperde ze te hard met haar tanden.
‘Ik ben ziek,’ zei ze, toen hij haar op het witte paard tilde. Ze zakte voorover en greep zich aan de manen van het dier vast om niet te vallen. De man pakte haar bij haar middel. ‘Ik weet niet hoe het komt, ik heb al mijn vaccins gehad.’
De ezel begon langzaam te lopen. De belletjes aan zijn toom maakten een rinkelend geluid.
AFSCHRIFT UIT HET DOMESDAY BOOK
(000740–000751)
Meneer Dunworthy, ik geloof dat u me beter kunt komen halen.
‘Ik wìst het wel,’ zei mevrouw Gaddson, die dreigend door de gang aan kwam lopen. ‘Hij heeft vast een vreselijke ziekte opgelopen. Dat komt door al dat roeien.’
Mary deed een stap naar voren. ‘U mag hier niet naar binnen,’ zei ze. ‘Deze ruimte is geïsoleerd.’
Mevrouw Gaddson liep onverstoorbaar verder. Regendruppels van haar doorzichtige poncho vlogen spetterend in het rond terwijl ze met haar valies zwaaide alsof het een zwaard was. ‘Ik laat me niet afschepen. Ik ben zijn moeder. Ik wil bij hem.’
Mary stak haar hand op als een verkeersagent. ‘Halt,’ zei ze op de toon van een strenge verpleegster.
Tot haar verbazing bleef mevrouw Gaddson staan. ‘Een moeder heeft het recht haar zoon te bezoeken,’ zei ze, maar haar gezicht werd minder streng. ‘Is hij erg ziek?’
‘Uw zoon William is helemaal niet ziek,’ zei Mary, ‘althans niet dat ik weet.’ Ze stak haar hand weer op. ‘Kom alstublieft niet dichterbij. Waarom denkt u dat William ziek is?’
‘Ik wist het zodra ik over de quarantaine hoorde. Er ging een steek door me heen toen de stationschef “tijdelijke quarantaine” zei.’ Ze zette haar koffertje neer om aan te wijzen waar ze pijn had gevoeld. ‘Hij heeft zijn vitaminen niet genomen, dat is het. Ik heb nog zo gezegd dat ze erop moesten letten.’ Ze wierp Dunworthy een blik toe die in venijn niet voor die van Gilchrist onderdeed. ‘Ze zeiden dat hij wel op zichzelf kon passen. Nou, dat blijkt.’
‘De quarantaine is niet ingesteld omdat William ziek is,’ zei Mary. ‘Iemand van de universiteit heeft een virus onder de leden.’
Dunworthy was blij dat ze niet ‘iemand van Balliol College’ zei.
‘Andere ziektegevallen zijn er niet en die worden ook niet verwacht,’ zei Mary. ‘De quarantaine is alleen maar een voorzorgsmaatregel, heus.’
Mevrouw Gaddson leek niet overtuigd. ‘Mijn Willy is altijd ziekelijk geweest en hij wil maar niet voorzichtig zijn. Hij studeert veel te hard in die tochtige kamer van hem.’ Ze wierp Dunworthy opnieuw een dreigende blik toe. ‘Het verbaast me dat hij niet eerder een virus onder de leden heeft gekregen.’
Mary liet haar hand zakken en stopte die in de zak waar ze haar pieper had. Ik hoop dat ze hulp gaat vragen, dacht Dunworthy.
‘Willy’s gezondheid was totaal verwoest, en dat na één semester op Balliol. Toch dwong zijn mentor hem om de hele vakantie te blijven en Petrarca te lezen. Daarom ben ik hier. Mijn moederhart kon het niet verdragen dat hij de kerstdagen helemaal alleen in dit afschuwelijke oord moest doorbrengen. Wie weet wat ze hem te eten voorzetten en wat voor ongezonde dingen ze hem nog meer laten doen.’
Ze wees weer op de plek waar ze een steek van pijn had gevoeld. ‘En het is maar goed ook dat ik er ben. Het is gewoon de Voorzienigheid. Ik had bijna de trein in Cornmarket gemist door die zware koffer, maar de gedachte aan mijn Willy dreef me voort en ik riep dat ze de deur open moesten houden. De trein reed al en ik was nog maar net ingestapt toen er werd omgeroepen dat er een tijdelijke quarantaine was en dat de trein niet zou vertrekken. Stel je voor, als ik die trein had gemist en de volgende had genomen, dan zou ik onderweg zijn gestrand.’
Читать дальше