‘Ik moet…’ zei Badri. ‘Gevaarlijk.’
De sirene begon te loeien en maakte de rest van zijn woorden onverstaanbaar. ‘Wat moet je?’ schreeuwde Dunworthy boven het lawaai uit.
‘Er is iets mis,’ zei Badri en raakte weer buiten westen.
Iets mis. Het moest de tijdverschuiving zijn. Afgezien van de plaats kon dat de enige fout zijn waardoor een reis niet automatisch werd afgebroken en Badri had gezegd dat er met de plaatsbepaling niets aan de hand was. Maar hoe groot was de verschuiving? Badri had hem verteld dat het wel twee weken kon zijn, maar hij zou nooit zonder jas door de stromende regen helemaal naar de pub zijn gegaan als het niet veel langer was. Hoeveel langer? Een maand? Drie maanden? Maar tegen Gilchrist had hij gezegd dat de eerste uitslagen slechts een minimale verschuiving lieten zien.
Mary drong zich langs hem en legde weer een hand op Badri’s voorhoofd. ‘Geef hem wat natriumthiosalicylaat,’ zei ze. ‘En begin met een WBC-test. James, ga eens uit de weg.’
Dunworthy schoof langs Mary en ging op het bankje bij de deur zitten.
Mary pakte haar pieper weer. ‘Bij aankomst onmiddellijk een CBC-test en bloedgroepbepaling.’
‘Nierbekkenontsteking?’ zei de broeder, naar de cijfers op de monitoren kijkend. ‘Bloeddruk 96 over 60, pols 120, temperatuur 39,5.’
‘Ik denk het niet,’ zei Mary. ‘Hij heeft geen pijn in de maagstreek, maar met die verhoging moet het wel een infectie zijn.’
De sirene zweeg na een laatste uithaal abrupt. De broeder begon de monitoren los te koppelen.
‘We zijn er, Badri.’ Mary klopte weer op zijn borst. ‘Je bent erbovenop voor je het weet.’
Hij reageerde niet. Mary trok de deken op tot aan zijn hals en legde de bungelende draden van de apparatuur erop. De chauffeur rukte de deur open en de brancard werd naar buiten gerold. ‘Ik wil een complete bloedtest,’ zei Mary, die zich aan het portier vasthield terwijl ze naar buiten klom. ‘CF, HI en antistoffen.’ Dunworthy ging achter haar aan naar de ingang van de eerstehulp.
‘Ik heb een medisch dossier nodig,’ zei ze tegen de vrouw die de opnames regelde. ‘Van Badri… Wat is zijn achternaam, James?’
‘Chaudhuri.’
‘Registratienummer?’ vroeg de administratrice.
‘Ik weet het niet,’ zei Dunworthy. ‘Hij werkt op Balliol.’
‘Wilt u de achternaam voor me spellen?’
‘C-h-a,’ begon hij. Mary was al op weg naar de afdeling. Hij liep haar achterna.
De vrouw kwam snel achter de balie vandaan en versperde hem de weg. ‘Neem me niet kwalijk, meneer. Als u even plaats wilt nemen…’
‘Ik moet de patiënt spreken die net is binnengebracht,’ zei hij.
‘Bent u familie?’
‘Nee,’ zei hij. ‘Ik ben zijn werkgever. Het is dringend.’
‘Hij wordt op dit ogenblik onderzocht,’ zei ze. ‘Ik zal vragen of u meteen na het onderzoek bij hem kunt.’ Ze ging, op haar hoede, weer achter de balie zitten, klaar om bij de geringste beweging van Dunworthy weer op te springen.
Dunworthy overwoog plompverloren de behandelkamer binnen te stormen, maar hij wilde niet helemaal uit het ziekenhuis verwijderd worden en bovendien was Badri niet in een toestand om te praten. Hij was bewusteloos toen ze hem uit de ambulance haalden. Bewusteloos en met een temperatuur van 39,5. Er was iets mis.
De vrouw keek hem argwanend aan. ‘Kunt u zijn naam nog eens spellen?’
Hij deed het en vroeg vervolgens waar hij een telefoon kon vinden.
‘Hier in de gang,’ zei ze. ‘Leeftijd?’
‘Dat weet ik niet,’ zei hij. ‘Vijfentwintig? Hij werkt sinds vier jaar op Balliol.’
Hij beantwoordde haar overige vragen naar beste vermogen en keek de gang door om te zien of Gilchrist al was gearriveerd. Daarna ging hij naar de beeldtelefoon en belde Brasenose. Hij kreeg de portier aan de lijn, die net bezig was de plastic kerstboom te versieren die op de balie in de receptie stond.
‘Ik wil Puhalski spreken,’ zei Dunworthy, in de hoop dat hij de naam van de stagiair goed had onthouden.
‘Die is er niet.’ De portier drapeerde met zijn vrije hand een zilverkleurige slinger over de takken.
‘Wilt u hem zeggen dat ik hem wil spreken zodra hij terugkomt? Het is erg belangrijk. Hij moet een lokalisatie voor me controleren. Ik ben bereikbaar op nummer…’ Dunworthy wachtte zichtbaar geïrriteerd tot de portier klaar was met de slinger en het nummer noteerde, wat hij tenslotte deed op het deksel van een doos met kerstversieringen. ‘Als hij me hier niet kan bereiken, laat hij het dan proberen op de afdeling eerstehulp van het academisch ziekenhuis. Wanneer komt hij terug, denkt u?’
‘Dat is moeilijk te zeggen,’ antwoordde de portier. Hij pakte een engel uit. ‘Sommige eerstejaars komen een paar dagen eerder terug van vakantie, maar de meesten wachten tot de eerste collegedag.’
‘Hoezo? Is hij hier dan niet gebleven?’
‘Niet lang. Hij zou iets doen voor Middeleeuwen, maar toen dat niet doorging is hij naar huis gegaan.’
‘Geef me dan zijn huisadres en telefoonnummer.’
‘Het is ergens in Wales, meen ik. Daarvoor moet u bij de secretaresse zijn, maar zij is er op het ogenblik ook niet.’
‘Wanneer komt zíj dan terug?’
‘Ik weet het niet, meneer. Ze is naar Londen gegaan om inkopen voor de kerst te doen.’
Dunworthy legde neer terwijl de portier de vleugels van de engel gladstreek. Hij probeerde zich te herinneren of er nog andere technici waren die de kerstdagen in Oxford doorbrachten. Dat kon haast niet, want dan had Gilchrist nooit een beroep gedaan op een eerstejaars stagiair.
Voor de zekerheid belde hij toch maar naar Magdalen, maar daar werd niet opgenomen. Hij hing op, dacht even na en belde vervolgens naar Balliol. Ook daar werd niet opgenomen. Finch was zeker nog op stap om het Amerikaanse bellenkoor de klokken van Great Tom te laten zien. Hij keek op zijn horloge. Het was nog maar halfdrie. Hij had het idee dat het veel later was. Misschien zaten ze nog te eten.
Hij draaide het nummer van de lounge op Balliol, maar ook dat leverde niets op. Hij ging terug naar de wachtkamer. Gilchrist was nergens te zien, maar de twee ambulanceverpleegkundigen stonden er met een zuster te praten. Gilchrist zou wel terug zijn gegaan naar Brasenose om de volgende reis of zelfs de daaropvolgende voor te bereiden. Misschien was hij van plan Kivrin de derde keer regelrecht de Zwarte Dood in te sturen om een verslag uit de eerste hand te hebben.
‘Daar bent u,’ zei de zuster. ‘Ik dacht al dat u weg was. Komt u maar mee.’
Dunworthy dacht dat ze het tegen hem had en volgde haar, maar ook de twee anderen liepen achter haar aan door een gang.
‘Hier is het.’ Ze hield een deur voor hen open. De verpleegkundigen gingen naar binnen. ‘Er staat thee op het wagentje en de wc is achterin.’
‘Wanneer kan ik Badri Chaudhuri spreken?’ vroeg Dunworthy. Hij hield de deur vast, zodat ze hem niet dicht kon doen.
‘Dokter Ahrens komt zo bij u,’ zei de zuster. Ondanks zijn verzet deed ze de deur dicht.
De ambulancezuster was al op een stoel neergevallen en zat onderuitgezakt met haar handen in haar zakken. Haar collega ging naar de serveerwagen en schakelde de snelkoker in. Geen van beiden had iets aan de administratrice gevraagd toen ze door de gang liepen, dus misschien was dit de gebruikelijke gang van zaken, hoewel Dunworthy zich niet kon voorstellen waarom ze Badri zouden willen spreken. Of waarom ze alle drie naar deze kamer waren gebracht.
Deze wachtkamer bevond zich in een heel andere afdeling dan de eerstehulp. Er waren dezelfde rugbrekende stoelen als in die andere wachtkamer, dezelfde tafels met vermanende brochures erop, dezelfde kerstlinten en plastic hulstkransen aan de serveerwagen. Alleen waren hier geen ramen, zelfs niet in de deur. Het was een geïsoleerde en besloten ruimte, een kamer waar mensen op slecht nieuws moesten wachten.
Читать дальше