Een nieuwe huivering trok door zijn lichaam. ‘Hou op!’ snikte Kivrin. ‘Hou op!’
Plotseling verslapte hij. Zijn mond ging open en een straaltje zwart slijm liep over zijn lippen.
Hij is dood, dacht ze ongelovig. Ze keek naar zijn etterende, halfgesloten oog, naar zijn gezwollen en zwart uitgeslagen gezicht met de donkere baardstoppels. Zijn handen waren tot vuisten gebald. Hij had niets menselijks meer zoals hij daar lag en Kivrin legde een ruwe deken over hem heen, bang dat Rosemund hem zou zien.
‘Is hij dood?’ vroeg Rosemund, die geschrokken was gaan zitten.
‘Ja,’ zei Kivrin. ‘Goddank.’ Ze ging staan. ‘Ik ga Vader Roche halen.’
‘Ik wil hier niet alleen blijven,’ zei Rosemund.
‘Je moeder is hier,’ zei Kivrin, ‘en de zoon van de meier. Ik ben zo weer terug.’
‘Ik ben bang,’ zei Rosemund.
Ik ook, dacht Kivrin, naar de ruwe deken kijkend. De klerk was dood, maar zelfs dat had hem geen rust gegeven. Ook zijn onmenselijke gezicht was een masker van pijn en verschrikking. De pijnen van de hel.
‘Laat me alsjeblieft niet alleen!’ zei Rosemund.
‘Ik moet Vader Roche gaan halen,’ zei Kivrin, maar ze ging toch bij Rosemund zitten en wachtte tot het meisje in slaap was gevallen.
Roche was niet op de binnenhof of in de keuken. De koe stond te grazen bij het varkenskot en liep achter haar aan toen ze het open veld overstak.
De meier was bij het kerkhof een graf aan het delven. Alleen zijn schouders en hoofd staken boven de besneeuwde rand van de kuil uit. Hij weet het al, dacht ze, maar dat is onmogelijk. Haar hart begon wild te bonzen.
‘Waar is Vader Roche?’ riep ze, maar de meier gaf geen antwoord. Hij keek niet eens op. De koe bleef bij haar staan en loeide zacht.
‘Ga weg,’ zei ze, en ze holde naar de meier.
Hij was op het veld bij het hek van het kerkhof aan het graven. Twee andere kuilen gaapten haar aan, met een berg keiharde aarde ernaast op de sneeuw.
‘Wat bent u aan het doen?’ vroeg ze. ‘Voor wie zijn deze graven?’
Hij zwaaide zijn spade over de rand van de kuil. De bevroren klompen vielen als stenen op de berg aarde.
‘Voor wie zijn deze drie graven?’ vroeg ze. ‘Wie is er dood?’ De koe stootte met een hoorn tegen haar schouder. Ze deed een stap opzij. ‘Wie is er dood?’
De meier stak zijn spade in de keiharde grond. ‘Dit is het einde der tijden, jongen,’ zei hij, met zijn voet op de spade. Kivrin keek hem ontdaan aan, tot ze besefte dat hij haar door haar jongenskleding niet had herkend.
‘Ik ben het, Katherine.’
Hij keek op en knikte. ‘Het is het einde der tijden,’ zei hij. ‘Iedereen zal sterven.’ Hij boog zich naar voren en zette zijn volle gewicht op de spade.
De koe probeerde haar neus onder Kivrins arm te duwen.
‘Ga weg!’ zei ze, en ze gaf het dier een klap op haar neus. De koe liep weg langs de graven en Kivrin zag dat die niet allemaal even groot waren.
De middelste kuil was het graf voor een kind en die waarin de meier stond was nauwelijks groter. Ik zei tegen Rosemund dat hij niet haar graf aan het delven was, dacht ze, maar dat deed hij juist wel.
‘Dat kunt u niet doen!’ zei ze. ‘Uw zoon en Rosemund worden beter en vrouwe Eliwys is alleen moe en ziek van verdriet. Zij gaan niet dood.’
De meier keek haar even uitdrukkingsloos aan als toen hij Rosemund de maat voor haar graf had genomen. ‘Vader Roche zegt dat u bent gezonden om ons te helpen, maar wat kunt u uitrichten tegen het einde der tijden?’ Hij spitte weer in de grond. ‘U zult deze graven nodig hebben. We sterven allemaal, allemaal.’
De koe was om de kuil heen gelopen en loeide naar de meier, maar die scheen het niet te merken.
‘U moet ermee ophouden,’ zei Kivrin. ‘Ik verbied het.’
Hij ging door met graven, alsof hij ook haar niet zag staan.
‘Ze gaan niet dood,’ zei ze. ‘De Zwarte Dood heeft niet meer dan de helft van de middeleeuwers geveld. Daar zijn we al overheen.’
Hij ging door met graven.
Die nacht stierf Eliwys. De meier moest het graf van Rosemund langer maken en toen ze haar in de kuil legden, zag Kivrin dat hij een ander gat voor Rosemund aan het delven was.
We moeten hier weg, dacht Kivrin. De meier stond met zijn spade over zijn schouder toe te kijken. Zodra hij de kuil van Eliwys had gedicht ging hij verder met het graf van Rosemund. Ik moet ze in veiligheid brengen voordat ze allemaal ziek zijn geworden.
Want ze zouden allemaal de pest krijgen. De bacillen zaten in hun kleren, in de dekens, in de lucht die ze uitademden. En als ze het daar niet van kregen, zouden ze besmet worden door de boodschappers, de gezanten en de vluchtelingen die in het voorjaar door heel Oxfordshire zwierven. Ze konden hier niet blijven.
Kivrin ging terug naar de ridderzaal. Ik kan ze naar Schotland brengen, dacht ze, waar de pest niet is doorgedrongen. De zoon van de meier kan op de ezel rijden en voor Rosemund maken we een draagbaar.
Rosemund zat rechtop in bed. ‘De jongen vraagt naar je,’ zei ze zodra Kivrin binnenkwam.
Hij had overgegeven en er zat bloed in zijn speeksel. Zijn deken zat onder de troep en toen Kivrin zijn gezicht afveegde was hij te zwak om zijn hoofd op te tillen. Hij is te slap om op reis te gaan, dacht ze radeloos. We komen hier nooit vandaan.
Later die avond dacht ze aan de kar waarmee ze was doorgekomen. Misschien kon de meier haar helpen hem te herstellen. Ze stak een olielampje aan en ging naar de stal. De ezel balkte toen ze de deur opende en ze hoorde een krabbelend geluid toen ze het rokerige lampje boven haar hoofd hield.
De verbrijzelde kisten lagen rond de kar en ze zag meteen dat het onbegonnen werk was. De kar was te groot voor de ezel en bovendien was de houten as weg. Die was vermoedelijk door een ondernemende dorpeling meegenomen om een schutting te bouwen of als brandhout te gebruiken. Of om de pest mee te lijf te gaan, dacht Kivrin.
Het was helemaal donker toen ze weer naar buiten kwam en de sterren waren even helder als op kerstavond. Ze dacht aan Agnes die met haar belletje tegen haar schouder in slaap was gevallen, aan de kerkklokken die het laatste uur hadden geslagen.
Ze lag nog lang wakker en probeerde iets anders te bedenken. Misschien konden ze een draagbaar maken die ze achter de ezel konden spannen. Of misschien konden de twee kinderen op de ezel zitten en de bagage op hun eigen schouders nemen.
Eindelijk viel ze in slaap, maar het was net of ze meteen weer werd gewekt. Het was nog donker toen Vader Roche zich over haar heen boog. Het smeulende vuur bescheen zijn gezicht van onderen, zodat hij weer op de moordenaar van die eerste nacht leek. Nog half in slaap stak ze haar hand uit en legde die tegen zijn wang.
‘Vrouwe Katherine,’ zei hij. Ze werd helemaal wakker.
Ze keek geschrokken naar Rosemund, maar die lag rustig op haar zij te slapen, met een hand onder haar wang.
‘Wat is er?’ vroeg ze. ‘Bent u ziek?’
Hij schudde zijn hoofd. Hij wilde iets zeggen, maar er kwam geen geluid uit zijn mond.
Ze stond op. ‘Is er iemand gekomen?’
Opnieuw schudde hij zijn hoofd.
Er kan niemand ziek zijn, dacht ze, er is niemand meer over. Ze keek naar de dekens bij de deur, waar de meier sliep. ‘Is de meier ziek?’
‘Zijn zoon is dood,’ zei Roche met een vreemd matte stem. Ze zag dat ook Lefric er niet meer was. ‘Ik ging naar de kerk voor de metten en…’ Hij haperde. ‘U moet komen.’ Hij ging naar buiten.
Kivrin pakte haar gerafelde deken en haastte zich achter hem aan.
Het kon nauwelijks zes uur zijn. De zon stond nog maar net boven de horizon en gaf de wolken en de sneeuw een roze tint. Roche liep al over het paadje naar het open veld. Kivrin sloeg de deken over haar schouders en holde achter hem aan.
De koe stond met haar kop door de spijlen in het hek van het kot te grazen. Het dier keek op en loeide naar Kivrin.
Читать дальше