Even keek Rich de bioloog doordringend aan, toen ontspande hij een beetje. “Dat klinkt redelijk,” zei hij. Als hij meer had willen zeggen, kreeg hij daar de kans niet voor. “Voor mij klinkt dat niet zo redelijk!”
De schelle stem was direct herkenbaar. “Elk mens hier slaat allerlei onzin uit: dat ze een stelletje wilden zullen leren om de bedrading van een machine te herstellen die ze tweeduizend jaar vooruit is. En dan wagen ze niet alleen het leven van een mens, maar zelfs een Drommisch leven aan het resultaat. De meest klinkklare nonsens die ik ooit gehoord heb. Ik kan moeilijk geloven dat niet iedereen boven de drie jaren beseft, dat niets dan een tweede bathyscaaf een reddingskans inhoudt, maar daarover heb ik nog geen enkel woord gehoord. Ik neem aan dat mensen de kosten belangrijker vinden dan het leven, dat op het spel staat.”
“Ik heb ook niet gehoord dat zo’n voorstel naar Dromm is geseind,” snauwde Raeker. “Ik meen te weten dat het productievermogen er minstens gelijk is aan de aarde, en dat het geen parsec verder van Altair is. Ik denk dat Drommiërs niet de moeite nemen problemen op te lossen, als ze denken dat die de schuld zijn van anderen, of er nu een leven op het spel staat of niet.” Geen van de aanwezige mensen wist hoe Aminadabarlee dit opvatte; Rich gunde hem niet de tijd iets terug te zeggen.
“Dr. Raeker, u vergeet uzelf,” zei hij scherp. “Als Raadsheer Aminadabarlee mee wil gaan, zal ik met hem nagaan of er misschien punten van waarde in uw uitlating steken, naast de zeer waardevolle suggestie van hemzelf. Als u nog gepaste gedachten hebt, geeft u ze dan door. Wilt u me volgen, meneer?” De diplomaten schreden weg en de officier van dienst oogde Raeker onbehaaglijk aan.
“Zo praat je niet tegen Drommiërs,” waagde hij tenslotte.
“Weet ik,” bromde Raeker. “Rich zei het al, even geleden. Ik vond het niet prettig, maar het leek me dat Rich iets nodig had om zijn dochter uit zijn gedachten te zetten.”
“Nogal riskant. Die kerel kan zijn hele ras met gemak zo anti-aards maken, dat elke koopvaarder buiten ons zonnestelsel zijn zaakje wel kan sluiten.”
“Dat schijnt iedereen te denken,” antwoordde de bioloog een beetje ongerust. “Ik kon echt niet geloven dat de zaken zo kritiek stonden. Misschien was ik wat overhaast. Rich zal het tenminste even druk hebben, en de Drommiër ook. Laten we ons bepalen tot de redding van die kinderen. Voortaan zal ik mijn neus niet meer steken in de interraciale politiek.”
“Dat stelt me gerust, eerlijk. Wat vind je ervan — een nieuwe scaaf bouwen?”
“Ik ben geen technicus,” beet Raeker, “maar zelfs ik kan me indenken hoe lang dat duurt, zelfs met de ervaring van de eerste. Ik ben wél een bioloog en mijn mening als deskundige is dat beide kinderen dood zouden gaan voor er een tweede scaaf klaar was. Als Rich en de Drommiër het willen proberen, zal ik ze niet tegenwerken. Het nieuwe toestel zal nuttig zijn, en ik kan ongelijk hebben wat de tijd betreft. Toch geloof ik oprecht dat de redding volgens het vastgestelde plan moet verlopen.”
“En de Drommiër had dat plan goed geraden?”
“Bedoelt u, dat we Nicks mensen de apparatuur laten herstellen? Ja. Dat is niet zo lachwekkend als Aminadabarlee het doet voorkomen. Ik heb die wezens nu al haast zestien jaar in opleiding. Ze zijn even verstandig als mensen, als je afgaat op hun leertempo, en ze kunnen vast wel een paar draden trekken.”
De officier keek bedenkelijk. “Zolang ze de goede draden trekken,” mompelde hij. “Wat gebruiken ze als isolatie?”
“Ze maken lijm — na wat experimenten heb ik ze dat geleerd — uit dierenschubben. We moeten nagaan of het niet geleidt, maar ik ben daar niet erg bang voor.”
“Al denkt u dat er zwavelzuur in hun lichaamsvocht zit?”
“Niet erg bang,” zei ik,” gaf Raeker toe. “Het is vooral een probleem die ontmoeting tot stand te brengen. U weet zeker dat u de robot en de scaaf niet beter kunt peilen?”
“Vast en zeker. Ze zitten op verschillende golflengten, en ik weet geen methode om de spreidingsfactor in dat deel van het spectrum te bepalen, laat staan de nauwkeurige diepte van de dampkring zelf, noch een methode om de aan radiopeiling verbonden onzekerheid te beperken. Zoals ik zei, er is een vijftig procent kans dat ze binnen zestig kilometer van elkaar zijn, en een negentig procent dat ze niet meer dan honderdvijftig kilometer uiteen liggen. Nauwkeuriger gaat niet zonder een type signalen, waar geen van beide toestellen voor zijn uitgerust.”
“Al goed. Dan moet ik het maar met Easy’s gegevens doen, en die inpassen in Nicks kaarten. Onze leiding hoeft ze toch niet zo dicht bijeen te brengen. Nick kan de lampen van de scaaf mijlen ver zien.” De officier knikte, en beiden tuurden zwijgend naar het verlichte scherm. Er viel niets te zien; als Easy al wakker was, en dat had ze gezegd, dan was ze niet in de regelkamer. Af en toe hoorden de mannen zacht schrapen en bommen. Het schip werd zeker nog door de stroom meegevoerd, maar het meisje had geen vermeldenswaard terreinpunt opgemerkt.
Raeker sliep eindelijk in, zittend in zijn stoel. De officier bleef wakker, maar hij kreeg alleen bericht dat Easy ging slapen en dat Aminadorneldo de wacht overnam. Ook hij leek niets op te merken, de luidspreker zweeg nadat het meisje had afgebroken.
Urenlang bonkte de bathyscaaf vrolijk voort. Soms hield hij maar even stil, dan weer minuten achtereen. Steeds werd de tocht voortgezet, als grillige stromingen hem loswerkten van wat zijn weg versperde. Easy werd weer wakker en wijdde zich aan het ontbijt. Later bereidde ze een nogal onsmakelijk middagmaal — dat zei ze tenminste. Aminodorneldo reageerde beleefd door de schuld te geven aan de synthetors. Zoveel kun je niet doen met wat animozuren, vetten en dextrose, al heb je vitaminepoeder om het te kruiden. De lange nacht van Tenebra draaide voorbij. Raeker kwam nog eenmaal op in de robotregelkamer, en bracht Nick en Fagin tot een punt, naar hij geloofde nogal dicht bij de rest van de dorpsbewoners. Een nacht op een planeet die in bijna honderd uur wentelt kan aardig vervelend worden — maar niet altijd, dacht Raeker bitter, gezien de nacht dat Snel zijn overval deed.
Na zonsopgang kwam er tekening in de zaak — helaas, want Raeker werd weer slaperig. Nick herkende duidelijk het terrein waarover ze gingen, en verklaarde stellig dat ze na nog twee uur zijn vrienden zouden vinden; Raekers vervanger meldde zich en moest uiterst gedetailleerd worden ingelicht; en een bericht uit de verbindingskamer vertelde dat de bathyscaaf scheen stil te liggen.
“Wilt u luitenant Wellenbach even vragen of hij een visuele verbinding kan aanleggen tussen zijn bureau en deze kamer?” vroeg Raeker aan de boodschapper die hem hierover inlichtte. “Het gaat ernaar uitzien dat ik binnenkort tegelijk met de bathyscaaf en mijn leerlingen moet praten.”
“Zeker,” antwoordde de ordonnans. “Dat zal zeker niet bijzonder lastig zijn.”
“Mooi zo. ik ga er nu heen om Easy’s verslag te horen. Ik kom terug als de toestellen zijn aangesloten.”
“Zou u niet gaan slapen, doctor?” vroeg de vervanger.
“Jazeker, als ik er de tijd voor had. Blijf op uw post als ik terugkom en houd me tegen als ik echt dwaze dingen ga doen.”
“Goed, goed.” De co-assistent haalde de schouders op. Raeker wist wel dat hij onverstandig deed, maar hij kon er niet toe komen het strijdtoneel te verlaten. Hij glipte weg naar de verbindingskamer.
Daar waren Rich en Aminadabarlee. De menselijke diplomaat had zijn Drommische collega kennelijk gekalmeerd, tenminste voorlopig, want Raekers binnenkomst verwekte geen vuurwerk. Easy was net aan het woord, en Raeker zei niets tot ze klaar was.
“… minuten sinds we het laatst bewogen. Buiten is het niets lichter, maar we schudden niet zo erg meer. Ik denk dat de stroom zwakker is. De zon is op, als ik de tijd goed heb bijgehouden, dus ik denk dat het water wegdampt.” Ze wachtte even, en Raeker maakte zijn aanwezigheid kenbaar.
Читать дальше