Het eiland dat eens een heuvel was, slonk gestadig. Het vee leek zich er niet aan te storen, maar het drong opeen binnen de vuurkring. Toen moest deze worden aangehaald — of liever: er moest een andere komen, dichter bij de top. Tenslotte hokten ze samen met hun dieren achter een enkele ring van gloeiende warmte, terwijl de zee om hun zwakke bescherming omhoogbolde. De druppels waren nu helder. Deze kwamen van zo hoog, dat ze hun zuurstof onderweg kwijtraakten, en zonder pardon blusten ze de laatste vuren. Hun warmte wist nog minutenlang een holte in de zeespiegel te bewaren, maar naarmate ze afkoelden, hernam de zee zijn recht. Kort na het doven van de laatste vonk was ieder levend wezen op de heuvel bewusteloos en even later duidde slechts een woelige plek in de zee de plaats aan, waar de nog warme heuveltop bedekt lag. Nicks laatste gedachte was dat ze tenminste veilig voor dieren waren. Ze zouden droogkomen lang voor iets ze kon aanvallen.
Helemaal waar was dat kennelijk niet. Toen ze de volgende morgen ontwaakten en de brekelijke ijzel van kwartskristallen uit hun schubben borstelden, waren alle mensen er nog, maar de kudde leek geslonken. Een telling bevestigde het: tien dieren waren weg, op een paar schubben na. Het was een geluk dat de dieren van een soort waren met vrij zwakke schubben, meer afhankelijk van een snelle voortplanting om zich in stand te houden. Anders hadden de nachtelijke vleeseters misschien een andere keus gemaakt. Het besef dat er dingen in zee leefden kwam voor de hele groep als een schok. Ze kenden net genoeg natuurkunde om zich af te vragen waar zulke wezens hun zuurstof kregen.
De nieuwe omstandigheden vereisten nieuwe plannen.
“Er lijken haken en ogen te zitten aan het idee om Fagin de kust te laten volgen,” wees Nick aan het ontbijt. “De kustlijn is niet erg honkvast. We kunnen er trouwens niet te dicht bij blijven als we iedere nacht tot tien procent van de dieren verliezen.”
“We moeten meer in kaart brengen,” stelde Jim voor. “Het beste is een plek te vinden bij zee die niet elke nacht onderloopt.”
“Weet je,” merkte Nancy nadenkend op, “deze plek kunnen we misschien goed gebruiken, als we de juiste mensen ertoe brengen hem te bezoeken.” Hier dacht iedereen een tijdje over na en de stemming klaarde gaandeweg op. Dit klonk veelbelovend. Voorstel na voorstel werd gedaan, besproken, verworpen of veranderd; en twee uur later werd besloten tot de definitieve — echt definitieve — taktiek.
Niets kon worden uitgevoerd, natuurlijk, voor ze van het eiland konden, en dit duurde tot twaalf uur na zonsopgang. Toen echter de landtong eenmaal bovenkwam, ging iedereen als een razende aan de slag.
De kudde — wat ervan over was — werd aan land gedreven, en verder landinwaarts, door Betsey en Oliver. Nick zorgde dat hij zijn bijl en vuurwerktuigen had en trok ook landinwaarts, maar meer zuidelijk. De anderen verspreidden zich vanaf de wortel van het schiereiland om de omtrek uit alle macht in kaart te brengen. Ze moesten zo goed mogelijk bepalen hoeveel van het gebied onderliep met de zee in zijn hoogste stand, en niet later verslag uitbrengen dan de tweede achtereenvolgende avond. Dan zou de groep een geschiktere kampplaats kiezen, benoorden de ongelukkige keus van gisteravond. Op dit punt zouden ze zich vestigen om dan elke morgen iemand naar het schiereiland te sturen tot Nick terug was, of tot er tien dagen verlopen waren. In het laatste geval moesten ze iets anders verzinnen.
Nick had de taak Fagin te bereiken. Van de groep was hijzelf de enige die een beetje onzeker was over de manier waarop dit gebeuren kon. Voorlopig was hij van plan ’s nachts het holendorp in te gaan, en verder af te wachten. Als Snel en zijn mensen er een gewoonte van hadden gemaakt om ’s nachts met fakkels rond te lopen, zou het lastig worden. Zo niet, dan was het misschien eenvoudiger — behalve dat zijn eigen nadering dan heel opvallend was. Nu, hij zou wel zien.
De reis verliep normaal, met genoeg gevechten om zijn voedsel aan te vullen, en in de avond van de tweede dag naderde hij de rots. Hij was in een wijde boog om het westen gegaan zodat hij de plek boven langs de rots bereikte. Toch wachtte hij op veilige afstand tot het donker was. Het viel niet uit te maken waar hij op jagers kon stuiten, want ze gingen maar al te vaak langs een pad de rotsen op.
Bij het vallen van de duisternis durfde Nick echter veilig aan te nemen dat allen terug bij hun hol waren. Na een laatste controle van zijn vuurwerktuigen besloop hij behoedzaam de afgrond. Een tijdje luisterde hij aan de rand voor hij zijn kuif erover duwde, maar er drong geen enkel duidelijk geluid tot hem door en tenslotte waagde hij het erop. Op dit punt reikte de rots een honderd meter hoog, wist hij. Hij besefte dat overdag zelfs een enkele stekel zichtbaar was van beneden. Nu zou het iets veiliger zijn, want er leken nog geen vuren te branden.
Eindelijk keek hij dan, maar er viel niets te zien. Er was geen vuur, en zonder dat was het te donker om iets te zien. Hij schoof terug en dacht na. Het was zeker dat het dorp en zijn bewoners daar beneden lagen, en Nick was ervan overtuigd dat Fagin erbij was. Waarom er geen vuur brandde was moeilijk te begrijpen, maar zo lagen de feiten. Misschien kon hij het dorp in het donker veilig besluipen — maar dadelijk kwam de regen en dan hield alles op.
Toen kreeg hij een idee, zocht wat brandhout en ging aan de slag met het vuurgerei, een vuurboog en spil van taai hout. Hij verwachtte eigenlijk een reactie van beneden zodra hij de brand erin had, want het doorstraalde de lucht veel beter dan daglicht. Maar er gebeurde niets tot hij het tweede deel van zijn plan uitvoerde: hij gooide een brandende stok over de rand. Toen gebeurde alles tegelijk.
In de lichtkring stond Fagin bewegingloos, vijftig meter vanaf de voet van de afgrond. Hij zag in het schijnsel een overigens lege vlakte vol stenen en planten; de mensen zaten als altijd in de holen. Dat was maar tijdelijk. De komst van het vuur ontlokte een gekwetter van stemmen uit de holen. Als ze ooit sliepen, deden ze dat kennelijk nog niet. Even later klonk Snel boven de anderen uit.
“Grijp het! Gooi er hout op! Sta daar niet alsof je al nat bent!” Gedaanten dromden uit de rotswand op de gloeiende tak af. Toen verspreidden ze zich weer, alsof ze opeens beseften dat niemand hout had en dat ze het eerst moesten halen. Planten werden uit de grond gerukt door honderd paar handen, die ze naar de gloed droegen, soms ook wierpen. Nick was eerder vermaakt dan verrast toen het uitdoofde voor iemand iets had aangestoken; hij was alleen nieuwsgierig of het uit zichzelf was opgebrand, of dat de zogenaamde redders het hadden verstikt. Lang kon hij daar niet over nadenken. Weer verhief Snel zijn stem boven het teleurgesteld gemompel.
“Bovenaan de wand gloeit iets, daar komt het vuur vandaan! Iemand daarboven heeft het, ga het halen!” Als altijd werd er terstond zonder meer gehoorzaamd en de drom haastte zich naar het pad over de rots. Nick was een beetje verbaasd; het liep tegen regentijd en de holbewoners droegen geen vuur. Er was zeker iets ergs gebeurd, dat ze braken met de eeuwige gewoonte om ’s nachts in het hol te blijven. Maar dit was nauwelijks het ogenblik om hierbij stil te staan: de holbewoners zochten vuur en Nick had alles wat er momenteel voorhanden was.
Het kostte hem zowat vijf tellen om het idee te verzinnen. Hij ontstak een tak aan het kleine vuur en ging op weg naar de top van het spoor omhoog en stak onderweg alle planten opzij in brand. Toen hij het pad bereikte wierp hij de haast opgebrande tak weg en stak een andere aan die hem klein genoeg leek om achter zijn lichaam te verbergen. Langs de afgrond ging hij verder. Als het de holbewoners alleen om het vuur te doen was, al goed. Als ze ook hem wilden, gingen ze misschien het vuurspoor langs en dat zou ze in de verkeerde richting sturen. Veel hoop had hij daar niet op, want hij kende hun spoorvolgen, maar het viel te proberen.
Читать дальше