“Je zei toch dat de stuwers nog niet in het paneel waren verbonden!”
Even was Sakiiro stil. “Gelijk hebt u; ik was het vergeten. Dat verergert de zaak.”
“Je bedoelt dat ze nu niet meer weg kan?”
“Dat hoeft niet. We zullen wat strakker moeten manoeuvreren, maar ik verwacht dat we stuurraketten aan dit schip kunnen hangen, zodat we de scaaf op zijn hoogste punt kunnen bereiken. Het ding is er op ontworpen, weet u nog, om hoog genoeg te drijven dat hydroferrum raketten kunnen werken. En als ze op de ene romp werken, doen ze dat zeker ook op een andere.”
“Je kunt haar dus redden.” Die opmerking was grotendeels een vraag. Sakiiro was een eerlijk man, maar hij vond het moeilijk hierop te antwoorden. Maar na een aarzeling deed hij het, zijn oog gericht op het gezicht van de oudere man, van wie de bezorgde uitdrukking zo duidelijk bleek op het scherm.
“We moeten ze allebei kunnen redden. Ik zal niet verhelen dat het moeilijk en gevaarlijk wordt. Het overbrengen van een technicus naar buiten op de scaaf, om de bedrading aan te sluiten, terwijl het hele geval zweeft als een ballon, vanaf een raket die op zijn stuwstraal hangt — dat zal lastig zijn.”
“Waarom kun je de kinderen niet naar het reddingsschip overbrengen?”
“Omdat ik vrij zeker ben dat hun pakken de druk op de drijfhoogte niet kunnen houden,” legde Sakiiro uit. “Van het Drommische type weet ik het niet, maar wel van het onze.”
“Meneer Sakiiro.” De stem van Easy onderbrak het gesprek.
“Ja, Easy?”
“Is er nog iets dat ik doen kan, ik zit hier maar. Dat lijkt me niet goed, en het maakt me een beetje bang.”
Rich keek de technicus smekend aan. Als diplomaat was hij een volleerd psycholoog en hij kende zijn dochter. Al was ze niet hysterisch van aard — maar weinig twaalfjarigen hadden het onder dit soort spanning uitgehouden. Hij was zelf niet gerechtigd een redelijke bezigheid te verzinnen die haar aandacht zou vragen. Maar gelukkig zag Sakiiro de noodzaak ervan in.
“Links van je zijn manometers,” zei hij. “Als je die doorlopend kunt aflezen en als je vriend ons vertelt wanneer hij de eerste tekenen ziet van een vervagen van de sterren, kon dat wel nuttig zijn. Houd dat vol, tenzij je te zwaar wordt om het met gemak te doen. Misschien duurt dat niet lang meer.” Rich wierp hem een dankbare blik toe. Zo Aminadabarlee al datzelfde deed, merkte niemand daar iets van. Een tijdlang werd de stilte alleen verbroken door de kinderstemmen die getallen aflazen en de sterren beschreven.
Toen seinde Easy dat het schip weer slagzij maakte.
“Mooi,” zei Sakiiro. “Dat betekent dat je zowat boven de robot zit. Vanaf nu tot de snelheid is afgeremd, moet ie meer dan drieëneenhalve zwaartekracht incasseren. De stoel vouwt automatisch achteruit op zijn veren om je in de beste stand te brengen, maar behaaglijk is het niet. Je vriend zal het ongetwijfeld kunnen hebben, maar waarschuw hem niet te bewegen. Het schip gaat nu snel door de dampkring en als het van de ene luchtstroom naar de andere wipt kan dat nogal stoten.”
“In orde.”
“De sterren worden vaag.” Dat was Aminadorneldo.
“Dank je. Kan je nog een drukstand aflezen?”
Het meisje deed het, maar haar stem verried de spanning. Totdat de laatste bocht inging was de scaaf in een betrekkelijk vrije val. Maar nu zijn vleugelstompjes in het ijlere deel van de dampkring beten in een poging om in de bocht te blijven, werd het duidelijk anders.
Waarom het toestel geen ijselijke klappen te verduren kreeg van een reeks remstoten, was geen van de technici duidelijk. De bocht begon met een veel hogere snelheid dan waar de ontwerpers van de machine op gerekend hadden. In dit geval was de gang van zaken echter ongelooflijk gelijkmatig — voor een tijdje.
Sakiiro had geen objectieve gegevens om op af te gaan en nam maar aan dat het voertuig nu op zweefsnelheid was gekomen. Hij wilde Easy net de plaats van de electrolyse-regeling beschrijven toen de beweging veranderde. Het schip schudde van een reeks trillende stoten. De banden hielden het lichaam van het meisje in de stoel, maar haar hoofd en leden zwaaiden als die van een vogelverschrikker bij harde wind. Voor het eerst hield de jonge Drommiër zich niet langer stil. Het stoten ging door, afgewisseld met het snikken van het meisje en een haast onhoorbaar hoge janktoon van Aminadorneldo. De oude Drommiër rees omhoog op zijn achterbenen en keek bezorgd naar het scherm. De technici waren radeloos, de diplomaten te bang voor hun kinderen om een oplossing te zoeken, waar ze toch de kennis niet voor hadden. Maar Raeker meende het antwoord te
zien.
“Ze raken regendruppels!” gilde hij.
En hij had gelijk, zoals ze later begrepen, maar het idee hielp nauwelijks iets. De scaaf hortte en stootte. De automaat deed zijn best een vlakke vlucht te handhaven, maar de luchtroeren schoten erbarmelijk tekort. Tenminste tweemaal maakte het voertuig een complete salto, voor zover Raeker opmaakte uit de manier waarop de Drommiër door de ruimte werd rondgeslingerd. Louter geluk hield hem uit de buurt van de bedieningsknoppen. Eerst waren de stuurorganen onbruikbaar omdat hun inspanning werd overtroffen — een roerstand op links heeft weinig zin als de rechter vleugel een waterbol raakt van vijftien meter, al is dat water niet veel dichter dan de lucht. Vervolgens werden ze nutteloos omdat ze geen vat meer hadden op de dampkring: het schip had genoeg bewegingsenergie aan de regendruppels afgestaan om ver onder de draagkrachtsnelheid te zakken — en die was laag, in een druk van zeven- of achthonderd atmosfeer. Mettertijd was het schip natuurlijk in een val geraakt, in de oude, gewone betekenis van dat woord. Het bewoog nog onregelmatig, want het raakte nog steeds druppels. Maar de kracht was eruit, want het raakte ze niet zo hard.
De valsnelheid was verbazend laag voor een drie-G veld. De reden was eenvoudig — al vulde de buitenlucht het ook voor het grootste deel, het schip had een zeer lage dichtheid. Het was een zestig meter lange, sigaarvormige huls, en het enige echt zware deel was de bol van twaalf meter in het midden, het woongedeelte. Het is best mogelijk dat zelfs een landing op vaste grond geen ernstige mechanische schade had opgeleverd. Deze keer eindigde de val in een vloeistof. Echte vloeistof. Niet het spul, een grensgeval, waaruit Tenebra’s dampkring grotendeels bestond.
Het landde ondersteboven, maar de vleugels waren afgeworpen evenals de remvlakken, en het zwaartepunt lag laag genoeg om het in een gemakkelijker stand te brengen. Eindelijk hield de vloer op met schudden, tenminste de Drommiër hield op — met de camera vast aan de wand had de vloer steeds onbeweeglijk geleken voor de verre toeschouwers. Ze zagen de reuzenotter behoedzaam opkrabbelen; hij liep langzaam naar de stoel van het meisje en tikte haar zachtjes op de schouder. Ze verroerde zich en probeerde overeind te zitten.
“Ben je in orde?” Beide ouders gilden het gewoon. Aminadorneldo, indachtig de opdracht van zijn vader, wachtte op Easy.
“Ik denk van wel,” zei ze even later, "t Spijt me dat ik zo brulde. Ik was bang. Maar ik wilde “Mina niet laten schrikken.”
“Geeft niets kind. Niemand zal je dat kwalijk nemen en ik denk niet dat je reactie indruk maakte op je vriend. Het voornaamste is dat je nog heel bent; en dat de romp intact is — anders was je nu wel dood geweest, denk ik.”
“Dat klopt wel,” viel Sakiiro hem bij.
“Je had dus een zware rit, maar het is wel voorbij. Nu je er toch bent, kun je net zo goed eens uit de ramen kijken — behalve de inboorlingen ben je de eerste die dat ooit rechtstreeks deed. Als je alles hebt gezien wat je wilt of kunt, zeg het dan aan meneer Sakiiro en hij zal je vertellen hoe je weer boven komt. Goed?”
“In orde, pa.” Easy streek een arm over haar betraande gezicht, maakte de banden los en worstelde zich eindelijk weer overeind.
Читать дальше