In de bus hoorde ik een gesprek van twee dames: ‘— hoe ik ook het land aan hun heb, je kunt eenvoudig geen cocktailparty geven zonder de Sylvesters te inviteren.’
Het klonk als een vreemde taal. Toen speelde ik het terug en begreep de woorden.
Maar waarom moest ze de Sylvesters inviteren?
Als ze zo het land aan ze had, waarom negeerde ze hen dan niet óf liet ze geen rotsblok op hun hoofd vallen?
In Godsnaam, waarom zou je een cocktailparty geven?
Mensen die elkaar niet bijzonder mogen staan overal in het rond (nooit genoeg stoelen), praten over dingen waar ze geen belang in stellen, drinken drankjes die ze niet hebben willen (waarom een tijd vast te stellen om een borrel te pakken) en worden dronken om niet te merken dat ze geen plezier hebben. Waarom?
Ik realiseerde me dat de acculturatie begonnen was. Ik hoorde er niet bij.
Daarna vermeed ik bussen en kreeg vijf bekeuringen voor verkeersovertredingen en een deuk in mijn spatbord. Met studeren hield ik ook op. Boeken schenen geen betekenis te hebben. Zo had ik het op Centrum niet geleerd. Maar ik hield vol met het werk als tekenaar. Ik heb altijd kunnen tekenen en ik werd al spoedig bevorderd tot belangrijker werk.
Op een dag riep de Chef Tekenaar me. ‘Hier, Gordon, die constructie die je getekend hebt —’
Ik was trots op dat stuk. Ik had me iets herinnerd dat ik op Centrum gezien had en dat er in opgenomen, waardoor er minder bewegende delen nodig waren en een log ontwerp verbeterd werd tot iets waar ik blij mee was. Het luisterde erg nauw en ik had er een extra overzicht aan toegevoegd.
‘Ja?’
Hij gaf het me terug. ‘Maak het over. Maak het in orde.’ Ik legde de verbetering uit en zei dat ik de tekening op een betere manier gemaakt had om —
Hij onderbrak me. ‘We willen het niet op een betere manier hebben, we willen het op onze manier hebben.’
‘Dat is Uw goed recht,’ gaf ik toe en nam mijn ontslag door de deur uit te wandelen.
Mijn flat leek vreemd op dat uur van een werkdag. Ik begon Sterkte van Materialen te bestuderen — en smeet het boek opzij. Toen stond ik op en keek naar Vrouwe Vivamus.
‘ Dum Vivimus, Vivamus ’. Fluitend gespte ik haar om, trok haar en voelde die stroom door mijn arm. Ik stak het zwaard weer in de schede, zocht een paar dingen bij elkaar, voornamelijk reischeques en contant geld en verliet de flat. Ik ging nergens heen, zomaar die kant op! Ik had misschien twintig minuten met grote stappen gelopen toen er een patrouilleauto stopte en me meenam naar het politiebureau.
Waarom droeg ik dat ding? Ik verklaarde dat heren zwaarden dragen.
Als ik hun wilde vertellen bij welk filmbedrijf ik hoorde, kon een telefoontje alles ophelderen. Of was het televisie? De Politie werkte mee, maar wilde wel ingelicht worden. Had ik een vergunning voor verborgen wapens? Ik zei dat het niet verborgen was. Zij zeiden van wel — door die schede. Ik maakte gewag van de Grondwet; men vertelde me dat de Grondwet om de bliksem niet betekende dat je op straat met zo’n slakkensteker kon rondwandelen. Een agent fluisterde tegen de sergeant: ‘Hier kunen we hem op vangen, sergeant. Het lemmet is langer dan —’ Ik geloof dat het acht centimeter was. Er ontstonden moeilijkheden toen ze probeerden Vrouwe Vivamus van me af te pakken. Ten slotte werd ik opgesloten met zwaard en al.
Twee uur later kreeg mijn advocaat het gewijzigd in ‘wanordelijk gedrag’ en ik werd vrijgelaten maar ze hadden het over een onderzoek naar mijn verstandelijke vermogens. Ik rekende met hem af en bedankte hem en nam een taxi naar het vliegveld en nam een vliegtuig naar San Francisco. Op de vlieghaven kocht ik een grote tas, waar Vrouwe Vivamus diagonaal in kon.
Die avond in San Francisco ging ik naar een feestje. Ik maakte kennis met die kerel in een bar en bestelde een drankje voor hem en hij bestelde er een voor mij en ik nodigde hem voor het eten uit en we kochten vier liter wijn en gingen naar dat feest. Ik had hem uitgelegd wat voor zin het had om naar school te gaan om een methode te leren terwijl er al veel betere methoden bestonden? Net zo dwaas als een Indiaan die leert buffels te roepen. Buffels zitten in dierentuinen ! Geaccultureerd, dat was het!
Charlie zei dat hij het er volkomen mee eens was en dat zijn vrienden het graag zouden horen. Dus we gingen daarheen en ik betaalde de chauffeur om te blijven wachten, maar ik nam mijn tas mee naar binnen.
Charlies vrienden wilden mijn theorieën helemaal niet horen, maar de wijn was welkom en ik ging op de grond naar volksliedjes zitten luisteren. De mannen droegen baarden en kamden hun haar niet. De baarden waren een hulp, zo kon je gemakkelijker zien wie de meisjes waren. Een baard stond op en reciteerde een gedicht. Oude Jocko zou het stomdronken beter kunnen, maar dat zei ik niet.
Het leek niet op een feest in Nevia en zeker niet op een op Centrum, behalve één ding: er werd me een oneerbaar voorstel gedaan. Misschien zou ik het hebben overwogen als dat meisje geen sandalen had gedragen. Haar tenen waren vuil. Ik dacht aan Zhai-ee en haar sierlijke schone pels en zei, dank je, ik had een eed afgelegd.
De baard die het gedicht had opgezegd kwam naar me toe en bleef voor me staan. ‘Man, bij wat voor rotzooi heb je dat litteken opgelopen?
Ik zei dat het Z.O. Azië geweest was. Hij keek me minachtend aan. ‘Huurling!’
‘Nou, niet altijd,’ zei ik. ‘Soms vecht ik gratis. Zoals nu.’
Ik smeet hem tegen een muur en nam mijn tas mee naar buiten en ging naar het vliegveld — en toen naar Seattle en Anchorage, Alaska en tenslotte de Vliegbasis Elmendorf, schoon, nuchter en met Vrouwe Vivamus vermomd als visgerei.
Moeder was blij me te zien en de kinderen scheen het ook genoegen te doen — ik had cadeautjes gekocht toen ik in Seattle op aansluiting moest wachten — en mijn stiefvader en ik wisselden sterke verhalen uit.
Ik deed iets belangrijks in Alaska; ik vloog naar Point Barrow. Daar vond ik iets van waar ik naar zocht: geen dwang, geen moeilijkheden, niet veel mensen. Je kijkt uit over het ijs en je weet dat die kant op alleen maar de Noordpool is en hier alleen maar een paar Eskimo’s en nog minder blanken. Eskimo’s zijn precies zo aardig als ze worden afgeschilderd. Hun baby’s huilen nooit, de volwassenen lijken nooit boos te zijn — alleen de honden die tussen de hutten aan palen vastgebonden zijn hebben een slecht humeur.
Maar Eskimo’s zijn nu ‘beschaafd’; de oude gebruiken verdwijnen. In Barrow kun je een milkshake met chocola krijgen en er vliegen dagelijks vliegtuigen door een lucht, die morgen projectielen kan bevatten.
Maar ze gaan nog steeds op de robbenjacht tussen de drijvende ijsvelden, het dorp is rijk als ze een walvis vangen en verhongert half als ze dat niet doen. Ze trekken zich niets van de tijd aan en ze schijnen zich nergens om te bekommeren — als je iemand vraagt hoe oud hij is, antwoordt hij: ‘O, ik heb al een hele leeftijd bereikt.’ Zo oud is Rufo ook. In plaats van vaarwel zeggen ze: ‘Een andere keer!’ Geen vastgestelde tijd en we zien je nog wel eens.
Ze lieten me met ze dansen. Je moet handschoenen dragen (op hun manier zijn ze net zo formeel als de Doral) en je stampt met je voeten en zingt met de trommels mee — en ik merkte dat ik huilde. Ik weet niet waarom. De dans ging over een oud mannetje dat geen vrouw heeft en dan een zeehond ziet —
Ik zei: ‘Een andere keer!’ — en ging terug naar Anchorage en naar Kopenhagen. Van 10.000 meter hoogte ziet de Noordpool eruit als een prairie die bedekt is met sneeuw, behalve zwarte strepen die water zijn. Ik had nooit verwacht de Noordpool nog eens te zien.
Van Kopenhagen ging ik naar Stockholm, Marjatta was niet bij haar ouders, maar woonde maar een plein verder. Ze kookte dat Zweedse eten voor me en haar man is een beste vent. Vanuit Stockholm gaf ik telefonisch een ‘persoonlijke’ advertentie op voor de Parijse editie van de Herald-Tribune en ging toen naar Parijs.
Читать дальше