Dat deden ze geen van allen en ik zou vervloekt zijn als ik er mee begon. Als vreemdelingen in mijn huis stond het aan hun. Maar ze gedroegen zich niet alsof het mijn huis was. Ik zat daar als de Onzichtbare Man en werd steeds nijdiger. Ze bleven redeneren terwijl Ster luisterde. Even later liet ze haar kameniersters komen en die begonnen haar uit te kleden en haar haar te borstelen. Centrum is geen Amerika, ik had geen reden om geschokt te zijn. Wat ze deed was onbeschoft tegenover hen, ze behandelde hén als meubelstukken (het was haar niet ontgaan hoe ze mij behandeld hadden). Een van hun zei humeurig: ‘Uwe Wijsheid, ik wou dat U luisterde, zoals U beloofd hebt.’
Ster zei koeltjes: ‘Ik beoordeel mijn eigen gedrag. Daar is niemand anders toe in staat.’
Dat was waar. Zij kon haar gedrag beoordelen, die kerels niet. En ik ook niet, besefte ik bitter. Ik was boos op haar geweest (zelfs al wist ik dat het er niet op aan kwam) omdat ze haar meisjes geroepen had en zich gereed maakte om naar bed te gaan, waar die uilskuikens bij waren — en ik had me voorgenomen haar te zeggen dat dat niet nog eens moest voorkomen. Ik besloot dit punt niet aan de orde te brengen.
Kort daarna bracht Ster ze tot zwijgen. ‘Hij heeft gelijk. U heeft ongelijk. Regel het op die manier. Verdwijn.’
Maar ik had me wel voorgenomen het zijdelings ter sprake te brengen door er bezwaar tegen te maken dat ze ‘neringdoenden’ mee naar huis bracht.
Ster was me voor. Ogenblikkelijk toen we alleen waren zei ze: ‘Liefste, vergeef me. Ik had er in toegestemd die dwaze warboel aan te horen en ze bleven het maar rekken en toen dacht ik dat ik er snel een eind aan zou kunnen maken als ik ze maar uit hun stoelen kreeg en ze hier liet staan en ze duidelijk maakte dat het me de keel uithing. Ik had nooit gedacht dat ze nog een uur zouden blijven twisten voor dat ik het kardinale punt eruit had gekregen. En ik wist, dat als ik het tot morgen zou uitstellen ze er dan weer uren over zouden blijven doorgaan. Maar het was een belangrijk probleem, ik kon het niet laten schieten.’ Ze zuchtte. ‘Die belachelijke vent — toch klauteren dergelijke mensen naar topposities. Ik heb erover gedacht hem in het belang van het bedrijf te laten doden. In plaats daarvan moest ik hem zijn fout laten herstellen, anders zou dezelfde situatie weer ontstaan.’
Ik kon er niet eens op zinspelen dat ze het oordeel dat ze geveld had, geveld had uit ergernis; de man over wie ze gekankerd had was degene in wiens voordeel ze had beslist. Dus zei ik, ‘Laten we naar bed gaan, je bent moe,’ — en toen was ik zo stom niet te kunnen nalaten zelf een oordeel over haar te vellen.
We gingen naar bed.
Even later zei ze: ‘Omar, je bent ontstemd.’
‘Dat heb ik niet gezegd.’
‘Dat kan ik voelen. Het gaat ook niet alleen om vanavond en die vervelende kwibussen. Je hebt je teruggetrokken en voelt je ongelukkig.’ Ze wachtte.
‘Er is niets.’
‘Omar, iets wat jou bekommert kan voor mij nooit ‘niets’ zijn. Hoewel ik het misschien niet besef voor ik weet wat het is.’
‘Nou dan — ik voel me zo vervloekt nutteloos! ’
Ze legde haar zachte, sterke hand op mijn borst. ‘Voor mij ben je niet nutteloos. Waaróm voel je jezelf nutteloos?’
‘Nou — kijk eens naar dit bed!’ Het was een bed waarvan Amerikanen nooit gedroomd hebben; het kon alles behalve je een nachtkus geven — en, net als de stad, was het mooi, je zag het geraamte niet. ‘Deze brits zou thuis meer kosten — als ze het al zouden kunnen maken — dan het beste huis waar mijn moeder ooit in gewoond heeft.’
Daar dacht ze over na. ‘Zou je geld naar je moeder willen sturen?’ Ze gebaarde naar de communicator naast het bed. ‘Is Elmendorf, Amerikaanse Luchtbasis genoeg als adres?’
(Ik herinnerde me niet dat ik haar ooit verteld had waar Moeder woonde.) ‘Nee, nee!’ Ik gebaarde naar de spreekbuis en schakelde hem daarmee uit. ‘Ik wil haar geen geld sturen. Haar echtgenoot onderhoudt haar. Hij zou geen geld van mij aannemen. Daar gaat het ook niet om.’
‘Dan begrijp ik nog niet waar het om gaat. Bedden komen er niet op aan, het gaat er om wie er in ligt. Mijn lieveling, als je niet van dit bed houdt, nemen we een ander. Of we gaan op de vloer slapen. Bedden zijn niet belangrijk.’
‘Dit bed is oké. Het enige dat er verkeerd aan is, is dat ik het niet betaald heb. Dat heb jij gedaan. Dit huis. Mijn kleren. Het voedsel dat ik eet. Mijn — mijn speelgoed! Alles wat ik verdomme bezit, heb ik van jou gekregen. Weet je wat ik ben, Ster? Een gigolo! Weet je wat een gigolo is? Een enigszins-mannelijke prostitué.’
Een van de meest ergerlijke gewoonten van mijn vrouw was soms te weigeren terug te snauwen als ze wist dat mijn handen jeukten om ruzie te maken. Ze keek me bedachtzaam aan. ‘In Amerika is het druk, hè? Iedereen werkt daar altijd, vooral de mannen.’
‘Nou... ja.’
‘Dat is niet overal gebruikelijk, zelfs op de Aarde niet. Een Fransman voelt zich niet ongelukkig als hij niets te doen heeft; hij bestelt nog een café au lait en laat de schoteltjes opstapelen. En ik ben ook niet zo dol op werken. Omar, ik heb onze avond bedorven uit luiheid, omdat ik er te veel op uit was te voorkomen dat ik morgen met een vermoeiende taak opnieuw beginnen moest. Die fout zal ik niet nog eens maken.’
‘Ster, dat geeft niet. Dat is voorbij.’
‘Dat weet ik. Het eerste geschilpunt is maar zelden het kardinale punt. Noch het tweede. Noch, soms, het tweeëntwintigste. Omar, je bent geen gigolo.’
‘Hoe noem jij het dan? Als het lijkt op een eend en kwaakt als een eend en zich gedraagt als een eend, noem ik het een eend. Noem jij het maar een bos rozen. Hij kwaakt toch nog.’
‘Nee. Dit allemaal om ons heen —’ Ze gebaarde. ‘Het bed. Dit mooie vertrek. Het voedsel dat we eten. Mijn kleren en de jouwe. Onze prachtige vijvers. De nacht-hofmeester die op wacht staat omdat jij of ik misschien wel een zangvogel of een rijpe meloen zouden willen hebben. Onze hangende tuinen. Alles wat we zien of aanraken of gebruiken of van houden — en nog duizend maal zoveel in verre landen, dat alles heb jij met je eigen sterke handen verdiend; het is rechtens van jou.’
Ik snoof. ‘Het is zo,’ hield ze vol. ‘Dat was onze overeenkomst. Ik beloofde je grote avonturen en grotere schatten en nog grotere gevaren. Je stemde er mee in. Je hebt gezegd: ‘Prinses, je hebt een knaap in dienst genomen.’ Ze glimlachte. ‘En wat voor een knaap. Lieveling, ik geloof dat de gevaren groter waren dan jij dacht... dus was ik, tot nu toe, blij dat de schatten groter zijn dan je ooit had kunnen denken. Schrik er dus alsjeblieft niet voor terug ze aan te nemen. Je hebt ze verdiend, en meer dan dat — zoveel als je ooit zult willen aannemen.’
‘Eh — zelfs al heb je gelijk, dan is het nog te veel. Ik verdrink in suikergoed!’
‘Maar, Omar, je hoeft niets te accepteren wat je niet hebben wilt. We kunnen eenvoudig leven. In één kamer met een opklapbed tegen de muur als je dat graag wilt.’
‘Dat is geen oplossing.’
‘Misschien wil je liever vrijgezellenkamers, in de stad?’
‘ ‘Mijn schoenen wegwerpen’, hè?’
Ze zei zonder stemverheffing: ‘Mijn echtgenoot, als je schoenen ooit worden weggeworpen, zul je ze zelf moeten wegwerpen. Ik ben over je zwaard gesprongen. Ik zal niet terugspringen.’
‘Kalmpjes aan!’ zei ik. ‘Het was jouw voorstel. Als ik het verkeerd begrepen heb, spijt me dat. Ik weet dat je je woord niet breekt. Maar je zou er spijt van kunnen hebben.’
‘Ik heb er geen spijt van. Jij wel?’
‘Nee, Ster, nee! Maar —’
‘Dat is een lang zwijgen na zo’n kort woord,’ zei ze. ernstig. ‘Wil je het me vertellen?’
Читать дальше