Hij draaide zich om in zijn draaistoel — daar had hij zijn dikke gat nog niet uit gehad sinds hij in Azië was, voor hem geen patrouilles. ‘Er is maar één ding waar ik nieuwsgierig naar ben. Waar heb je dat vandaan gehaald? En wat heeft je in Godsnaam bezield om het te proberen te stelen?’ Hij knikte naar een archiefkast achter zijn bureau.
Ik herkende wat erop stond al was het de laatste keer dat ik me herinnerde het gezien te hebben verguld geweest terwijl het nu bedekt was met die speciale zwarte kleverige modder die ze in Z.O. Azië hebben. Ik ging er op af. ‘Dat is van mij!’
‘Nee, nee!’ zei hij scherp. ‘Stoute jongen!’ Hij legde de rugbybal verder achteruit. ‘Stelen maakt het je eigendom niet. Ik heb het onder mijn beheer genomen als bewijsmateriaal. Ik wil je wel mededelen, jij namaakheld, dat de dokter denkt dat hij dood zal gaan.’
‘Wie?’
‘Wat zou het jou ook kunnen schelen wie? Ik wed twee kwartjes tegen een tikal dat je zijn naam niet wist toen je er op los beukte. Je kunt maar niet rechts en links op inboorlingen losbeuken alleen maar omdat je je flink voelt — ze hebben ook rechten, misschien had je dat nog niet gehoord. Je wordt geacht er alleen op los te beuken wanneer en waar je dat bevolen wordt.’
Plotseling glimlachte hij. Daardoor werd hij er niet beter op. Met zijn lange scherpe neus en kleine bloeddoorlopen oogjes realiseerde ik me plotseling hoe veel hij op een rat leek. Maar hij bleef glimlachen en zei: ‘Evelyn, mijn jongen, misschien heb je je chevrons wel te vroeg afgelegd.’
‘Hè?’
‘Ja. Er zou een uitweg uit deze rotzooi kunnen zijn. Ga zitten.’ Hij herhaalde scherp: ‘Ga zitten, zei ik. Als het aan mij lag zou ik je wegens ongeschiktheid uit het leger ontslaan en je verder vergeten — als ik je maar kwijt was. Maar de compagniescommandant denkt er anders over — hij heeft een schitterend idee, waardoor je hele dossier misschien afgesloten kan worden. Er is voor vanavond een overval op touw gezet. Dus —’ Hij boog zich voorover en haalde een fles Four Roses en twee bekers uit zijn bureau, schonk twee borrels in — ‘pak een borrel.’
Iedereen wist van die fles af — iedereen behalve misschien de compagniescommandant. Maar de eerste sergeant had niemand nog ooit een borrel aangeboden — op één keer na toen hij daarna zijn slachtoffer verteld had dat hij voor de krijgsraad zou moeten komen.
‘Nee, dank je.’
‘Vooruit, neem er een. Je zult het nodig hebben. En daarna ga je een douche nemen en zorgen dat je er fatsoenlijk uitziet al ben je dat dan niet, voor je naar de compagniescommandant gaat.’
Ik stond op. Ik wilde die borrel hebben, ik had hem nodig. Ik zou genoegen genomen hebben met het slechtste bocht — en Four Roses is nogal duur — maar ik zou genoegen genomen hebben met dat vuurwater dat die oude — hoe heette hij ook weer? — gebruikt had om mijn trommelvliezen te laten barsten.
Maar met hem wilde ik niet drinken. Ik moest hier helemaal niets drinken. En niets eten —
Ik spuwde hem in zijn gezicht.
Hij keek uiterst geschokt en scheen te smelten. Ik trok mijn zwaard en viel hem aan.
Het werd donker maar ik bleef om me heen slaan waarbij ik soms iets raakte en soms niet.
Ik werd door iemand aan mijn schouders geschud. ‘Wakker worden!’
‘Laat me met rust!’
‘Je moet wakker worden. Baas, word alsjeblieft wakker.’
‘Ja, mijn Held — alsjeblieft !’
Ik opende mijn ogen, glimlachte tegen haar en trachtte toen om me heen te kijken. Allemaáachtig, wat een janboel! Er midden in stond een zuil van zwart glas, breed en ongeveer anderhalve meter hoog. Er boven op stond het Ei. ‘Is het dat?’
‘Ja,’ gaf Rufo toe. ‘Dat is het!’ Hij zag er gehavend maar vrolijk uit.
‘Ja, mijn Held Ridder,’ bevestigde Ster. ‘Dat is het echte Ei van de Feniks. Ik heb het geverifieerd.’
‘Eh —’ Ik keek om me heen. ‘Waar is de oude Zielenverslinder dan?’
‘Die heb je gedood. Voor we kwamen. Je had je zwaard nog in je hand en het Ei stevig onder je linker arm. Het was erg moeilijk om ze los te krijgen zodat ik je kon behandelen.’ Ik keek omlaag en zag wat ze bedoelde en wendde gauw mijn hoofd af. Ik houd nu eenmaal niet van rood. Om chirurgie uit mijn gedachten te verbannen zei ik tegen Rufo: ‘Waarom zijn jullie zo lang weggebleven?’
Ster antwoordde: ‘Ik dacht dat we je nooit zouden vinden!’
‘Hoe hebben jullie me dan gevonden?’
Rufo zei: ‘Baas, we konden je eigenlijk niet missen. We hoefden je bloedspoor maar te volgen — zelfs als het doodliep tegen naakte muren. Zij is halsstarrig.’
‘Eh... heb je nog doden gezien?’
‘Drie of vier. Vreemdelingen, hadden we niets mee te maken. Vermoedelijk constructies. We hebben er onze tijd niet aan verbeuzeld.’ Hij voegde er aan toe: ‘En we zullen ook niet talmen met hier weg te komen als je genoeg bent opgelapt om te kunnen lopen. We hebben weinig tijd.’
Ik boog voorzichtig mijn rechterknie. Hij deed nog pijn waar ik een prik in de knieschijf gekregen had maar wat Ster had gedaan deed de pijn verdwijnen. ‘Mijn benen zijn in orde. Ik zal kunnen lopen zodra Ster klaar is. Maar’ — ik fronste mijn voorhoofd — ‘Ik voel er niets voor om weer door die rattentunnel te gaan. Ratten werken op mijn zenuwen.’
‘Wat voor ratten, Baas? In welke tunnel?’ Dus vertelde ik het hem.
Ster gaf geen commentaar, ging gewoon door me met pleisters en verband te behandelen. Rufo zei: ‘Baas, je ging op je knieën kruipen — in een gang die precies was als alle andere. Ik kon het nut er niet van inzien maar je had bewezen dat je wist wat je deed, dus we kletsten niet maar deden het ook. Toen je tegen ons zei dat we moesten wachten terwijl jij op verkenning uitging, deden we dat ook — tot we heel lang gewacht hadden en Zij besloot dat we naar je moesten gaan zoeken.’
Ik ging er niet op door.
We gingen vrijwel direct op weg, naar de ‘voordeur’ en we hadden geen moeilijkheden, geen gezichtsbedrog, geen vallen, niets dan het feit dat het ‘goede pad’ lang en vervelend was. Rufo en ik bleven op onze hoede, in dezelfde formatie met Ster in het midden met het Ei.
Ster noch Rufo wist of er kans was dat we nog aangevallen zouden worden en we hadden ook niets kunnen afslaan dat sterker was dan een troep Welpen. Alleen Rufo kon een boog spannen, en ik kon geen zwaard meer hanteren. Maar het enige noodzakelijke was Ster de tijd te geven het Ei te vernietigen voor het in verkeerde handen kon vallen. ‘Maar daar hoef je je geen zorgen over te maken,’ verzekerde Rufo me. ‘Dat is net zoiets alsof je vlak naast een atoombom zit. Je zult er niets van merken.’
Toen we eenmaal buiten waren was het nog een hele wandeling naar de Grottenheuvels en de andere Poort. We lunchten terwijl we doorliepen — ik had een vreselijke honger — en we verdunden Rufo’s cognac met Sters water — met niet te veel water. Ik voelde me weer aardig opgeknapt toen we de grot van deze Poort bereikten; ik trok me niet eens wat aan van lucht die geen lucht was maar een soort dak en ook niet van de eigenaardige wijzigingen van de zwaartekracht.
In die grot was al een diagram of ‘pentagram’. Ster hoefde het alleen maar een beetje bij te werken toen we even moesten wachten — daarom hadden we ons zo moeten haasten, om er te komen voor de ‘Poort’ geopend kon worden; hij zou weken of misschien wel maanden daarna niet te openen zijn — veel te lang voor mensen om op Karth-Hokesh te kunnen leven.
We stonden een paar minuten te vroeg op onze plaatsen. Ik was gekleed als de Tovenaar van Mars — ik, mijn riem en het zwaard. We gooiden allemaal zoveel mogelijk ballast over boord omdat Ster moe was en het overbrengen van levende dingen al inspannend genoeg zou zijn. Ster wilde mijn geliefde boog redden, maar daar sprak ik het veto over uit. Ze drong er op aan dat ik Vrouwe Vivamus zou houden en dat sprak ik niet al te hard tegen; ik wilde nooit meer scheiden van mijn zwaard. Ze raakte het aan en zei dat het geen dood metaal was, maar nu een onderdeel van mij was geworden. Rufo droeg alleen zijn onfraaie Adamskostuum en verbanden ; zijn opvatting was dat een zwaard een zwaard was en dat hij thuis veel betere had. Ster droeg beroepshalve niets meer.
Читать дальше