Mijn pols nam de leiding; ik maakte een kurkentrekkerbeweging met een volmaakte volte naar de tweede positie — en mijn zwaard doorboorde zijn lichaam.
Hij keek verbaasd, hief zijn zwaard als groet en zakte door zijn knieën toen het gevest hem uit de hand viel. Ik moest me met mijn zwaard vooruit bewegen terwijl hij viel en begon het toen uit hem te trekken.
Hij greep het beet. ‘Nee, nee, mijn vriend, laat het daar alsjeblieft. Het houdt de wijn korte tijd onder de kurk. Je logica is scherp en treft mijn hart. Je naam, meneer?’
‘Omar van Gordon.’
‘Een goede naam. Je moet je nooit laten doden door een vreemdeling. Vertel me, Omar van Gordon, ben je in Carcassone geweest?’
‘Nee.’
‘Ga er heen. Een meisje liefhebben, een man doden, een boek schrijven, naar de Maan vliegen — ik heb het allemaal gedaan.’ Hij hijgde en er kwam rose schuim op zijn mond.
‘Ik heb zelfs meegemaakt dat er een huis boven me instortte. Wat een afschuwelijke geestigheid. Wat komt eer er nog op aan, als de kap op je kop kraakt? ‘Kop?’ ‘kip’, kap — kapper! — als de kap je kapper kraakt. Jij hebt mijn kop kaal geknipt.’ Hij snakte naar adem en vervolgde: ‘Het wordt donker. Laten we geschenken wisselen en als vrienden uit elkaar gaan, als je dat wilt. Eerst mijn geschenk, in twee delen: Punt één: Je hebt geluk, je zult niet in bed sterven.’
‘Dat denk ik ook niet.’
‘Toe. Punt twee: Broeder Guillaumes scheermes heeft de barbier nooit geschoren, het is veel te bot. En nu jouw geschenk, mijn oude — en wees snel, ik heb het nodig. Maar eerst — wat was het einde van die limerick?’
Ik vertelde het hem. Hij zei heel zwak, bijna in een doodsgereutel, ‘Heel goed. Blijf pogen. Geef me nu je geschenk, het wordt meer dan tijd.’ Hij trachtte een kruis te slaan.
Dus verleende ik hem absolutie, stond uitgeput op, liep naar de bank en viel er op neer, maakte toen beide zwaarden schoon. Ik veegde eerst de kleine Solingen af en verzorgde toen heel zorgvuldig Vrouwe Vivamus. Ik slaagde erin op te staan en voor hem te salueren met een schoon zwaard. Het was een eer geweest om hem te leren kennen.
Het speet me dat ik zijn naam niet gevraagd had. Hij scheen te denken dat ik die wist.
Ik ging vermoeid zitten en keek naar de gobelin die voor het rattenhol aan de andere kant van de kamer hing en vroeg me af waarom Ster en Rufo niet verschenen waren. Al dat kletterende staal en dat gepraat —
Ik dacht erover erheen te lopen en ze te roepen. Maar ik was voorlopig nog te moe om me te bewegen. Ik zuchtte en sloot mijn ogen —
Door pure jongensachtige vrolijkheid (en zorgeloosheid waar ik al meermalen een standje voor had gehad) had ik een dozijn eieren gebroken. Mijn moeder keek naar de rommel en ik kon zien dat ze op het punt stond in huilen uit te barsten. Dus betrok mijn gezicht ook. Ze verkropte haar tranen, legde zacht haar hand op mijn schouder en zei: ‘Het is niet zo erg, jongen. Zo belangrijk zijn eieren nu ook weer niet.’ Maar ik schaamde me, dus ik rukte me los en ging er vandoor.
Ik holde de heuvel af, me nergens om bekommerend en bijna vliegend — toen was ik me er met een schok van bewust dat ik aan het stuur zat en dat ik de wagen niet in bedwang had. Ik zocht naar het rempedaal, kon het niet vinden en raakte in paniek... toen vond ik het — en voelde het wegzinken met die slapheid die betekent dat er geen druk meer is. Er was iets voor me op de weg en ik kon niet zien. Ik kon mijn hoofd niet eens omdraaien en mijn ogen werden verblind door iets dat er van mijn voorhoofd instroomde. Ik draaide aan het stuur en er gebeurde niets — de stuurstand deed het niet.
Ik hoorde gegil toen we botsten! — en ik werd met een schok in bed wakker en het gillen deed ik zelf. Ik zou te laat op school komen, een ondraaglijke schande. Hoefde niet gedragen, schandelijke foltering, want het schoolplein was leeg; de andere kinderen zaten schoongeboend en deugdzaam op hun plaats en ik kon mijn klas niet vinden. Ik had niet eens tijd gehad om naar de W.C. te gaan en nu stond ik bij mijn lessenaar met mijn broek omlaag om te doen wat ik thuis niet had kunnen doen omdat ik zo’n haast had en alle andere kinderen staken hun vinger op, maar de juffrouw vroeg mij wat. Ik kón niet opstaan om iets op te zeggen; mijn broek was niet alleen omlaag, ik had er helemaal geen aan en als ik opstond zouden ze het zien, de jongens zouden me uitlachen en de meisjes zouden giechelen en de andere kant uitkijken en hun neus in de lucht steken. Maar de ondraaglijke schande was dat ik het antwoord niet wist !
‘Kom, kom!’ zei de juffrouw scherp. ‘Je moet de hele klas niet ophouden, E.C. Je hebt Je Huiswerk Niet Gemaakt.’
Nou ja, dat had ik ook niet. Jawel, dat had ik wel, maar ze had ‘Sommen 1-6’ op het bord geschreven en dat had ik opgevat als ‘1 én 6’ — en dit was nummer 4. Maar dat zou Zij nooit geloven; het smoesje was te doorzichtig. We rekenen met getallen, niet met smoesjes.
‘Zo staan de zaken, Easy,’ vervolgde mijn Coach, zijn stem klonk eerder bedroefd dan boos. ‘Lange afstand is allemaal goed en wel, maar je verdient geen cent voor je de doellijn passeert met dat ei onder je arm. Hij wees naar de rugbybal op zijn bureau. ‘Daar ligt-ie. In het begin van het seizoen heb ik hem al laten vergulden en er zwarte letters op laten schilderen, je leek zo goed en ik had zoveel vertrouwen in je — hij was voor jou bedoeld aan het eind van het seizoen, bij een overwinningsfeest.’ Hij kreeg rimpels in zijn voorhoofd en hij sprak alsof hij trachtte rechtvaardig te zijn. ‘Ik zal niet zeggen dat je het alleen had kunnen opknappen. Maar je neemt de dingen te gemakkelijk op, Easy — misschien moest je een andere naam hebben. Als het tegenloopt, zou je je meer moeten inspannen.’ Hij zuchtte. ‘Mijn schuld, ik had harder tegen je moeten optreden. Maar ik heb geprobeerd een vader voor je te zijn. Maar ik wil je wel vertellen dat jij niet de enige verliezer bent — op mijn leeftijd is het niet zo makkelijk om een ander baantje te vinden.’
Ik trok de dekens over mijn hoofd; ik kon het niet verduren om naar hem te kijken. Maar ze konden me niet met rust laten; er begon iemand aan mijn schouders te schudden.
‘Gordon!’
‘Lame met rust!’
‘Word wakker, Gordon, en maak als de bliksem dat je binnenkomt. Je zit in moeilijkheden.’
Dat zat ik zeker, dat wist ik meteen toen ik het kantoor binnenkwam. Ik had de zure smaak van braaksel in mijn mond en ik voelde me verschrikkelijk — alsof er een kudde karbouwen over me heengegaan was en me nu en dan getrapt had. Smerige karbouwen.
De Eerste Sergeant keek niet naar me toen ik binnenkwam; hij liet me eerst staan zweten. Toen hij opkeek nam hij me van het hoofd tot de voeten op voor hij wat zei.
Toen sprak hij langzaam, zodat ieder woord kon inzinken. ‘Afwezig zonder toestemming, inheemse vrouwen schrik aanjagen en beledigen, onbevoegd gebruiken van regeringseigendom... schandelijk gedrag... ongehoorzame en onfatsoenlijke taal... verzetten tegen arrestatie... een M.P. geslagen — Gordon, waarom heb je geen paard gestolen? In deze contreien hangen ze paardendieven op. Dat zou het allemaal veel eenvoudiger maken.’
Hij glimlachte om zijn eigen geestigheid. De oude schooier had zichzelf altijd een geestige vent gevonden. Hij had nog half gelijk ook.
Maar het kon me niets verdommen wat hij zei. Ik besefte somber dat het allemaal een droom geweest was, gewoon weer een van die dromen die ik de laatste tijd zo vaak had, doordat ik uit die afschuwelijke rimboe weg wilde. Zelfs Zij was niet echt geweest. Mijn — hoe heette ze? — zelfs haar naam had ik verzonnen. Ster. Mijn Geluksster — O, Ster, mijn lieveling, je bestaat niet!’
Hij vervolgde: ‘Ik zie dat je je chevrons hebt afgedaan. Nou, dat spaart tijd maar dat is het enige goede. Zonder uniform. Ongeschoren. En je kleren zijn smerig! Gordon, je bent een schande voor het Leger van de Verenigde Staten. Dat weet je toch, hè? En hier kun je je niet uitsmoezen. Geen identiteitsplaatje bij je, geen pas, je hebt een naam genoemd die niet de jouwe was, nou, Evelyn Cyril, mooie jongen, we zullen nu je ware naam gebruiken. Officieel.’
Читать дальше