‘Nee, Heer.’
‘Waarom niet? Het kan beter snel gebeuren.’
‘Omdat ik dat niet kan, mijn lieveling. Deze Poorten zijn geen gewone poorten; er is altijd de kwestie van de juiste tijd. Deze hier zal over ongeveer zeven uur gereed zijn om zich enkele minuten te openen, en kan dan gedurende meerdere weken niet geopend worden.’
Er viel me een bittere gedachte in. ‘Als de kerels waar wij het op gemunt hebben dat weten, zullen ze toeslaan als we eruit komen.’
‘Dat hoop ik niet, Heer Ridder. Als het goed is, verwachten ze ons uit de Grottenheuvels te zien verschijnen, omdat ze weten dat we ergens in die heuvels een Poort hebben — en dat is ook de Poort die ik had willen gebruiken. Maar deze Poort, als ze er überhaupt van afweten, is zo slecht gesitueerd — voor ons — dat ik niet geloof dat ze denken dat we het zullen durven.’
‘Je kikkert me steeds meer op. Heb je nog iets bedacht dat je me kunt vertellen over hetgeen ons te wachten staat? Tanks? Cavalerie? Grote groene griezels met haar uit hun oren?’
Ze keek bekommerd. ‘Alles wat ik zeg zou je misleiden, Heer. We kunnen aannemen dat hun manschappen eerder constructies zullen zijn dan werkelijk levende wezens... wat betekent dat ze elke vorm kunnen hebben. Ook kan alles gezichtsbedrog zijn. Heb ik je over de zwaartekracht verteld?’
‘Dat geloof ik niet.’
‘Vergeef me, ik ben moe en ik denk niet zo helder. De zwaartekracht wisselt, soms in het wilde weg. Een horizontaal vlak kan een dalende helling lijken en dan snel weer stijgen. Andere dingen... die allemaal gezichtsbedrog kunnen zijn.’
Rufo zei: ‘Baas, als het beweegt, schiet je het neer. Als het spreekt, snijd je het de keel af. Daar heeft het meeste gezichtsbedrog niet van terug. Je hebt geen programma nodig; er is niemand anders dan wij — en alle anderen. Als je dus twijfelt, dood je het. Geen moeilijkheden.’
Ik grinnikte tegen hem. ‘Geen moeilijkheden. Oké, we zullen ons wel zorgen maken als we er zijn. Laten we er dus maar niet meer over praten.’
‘Ja, Heer Echtgenoot,’ viel Ster me bij. ‘We moesten maar liever een paar uur gaan slapen.’
Iets in haar stem was veranderd. Ik keek naar haar en ze zag er ook bijna onmerkbaar anders uit. Ze leek kleiner, zachter, vrouwelijker en meer meegaand dan de Amazone die minder dan twee uur geleden pijlen had afgeschoten op een beest dat honderd keer zo groot was als zij.
‘Een goed idee,’ zei ik langzaam en keek om me heen. Terwijl Ster de doolhoven van de Toren had getekend, had Rufo weer ingepakt wat we niet mee konden nemen en — dat merkte ik nu pas — één slaapzak aan een kant van de grot neergelegd en de andere twee naast elkaar zo ver mogelijk van de eerste verwijderd.
Ik ondervroeg haar stilzwijgend door naar Rufo te kijken en mijn schouders op te halen, wat wilde zeggen: ‘Wat nu?’
Haar beantwoordende blik zei ja noch nee. In plaats daarvan riep ze: ‘Rufo, ga naar bed en geef dat been een kans. Ga er niet op liggen. Ga op je buik liggen of met je gezicht naar de muur.’
Voor het eerst toonde Rufo zijn afkeuring over hetgeen we gedaan hadden. Hij antwoordde kortaf, niet op hetgeen Ster had gezegd maar op hetgeen ze bedoeld had kunnen hebben: ‘Met geld toe zou ik nog niet kijken I’
Ster zei met een stem die zo zacht klonk dat ik haar nauwelijks kon horen: ‘Vergeef hem, Heer Echtgenoot. Hij is een oude man, hij heeft zijn nukken. Als hij eenmaal in bed ligt, zal ik de lichten uitdoen.’
Ik fluisterde: ‘Ster, mijn geliefde, toch is het niet mijn idee van het doorbrengen van je wittebroodsweken.’ Ze keek me onderzoekend aan. ‘Wil jij het zo, Heer liefste?’
‘Ja. Het voorschrift vereist een kroes wijn en een snee brood. Er staat nergens iets over een chaperonne. Het spijt me.’
Ze legde een slanke hand tegen mijn borst en keek naar me op. ‘Ik ben er blij om, Heer.’
‘Meen je dat?’ ik begreep niet waarom ze dat zei.
‘Ja. We hebben allebei slaap nodig. Voor wat morgen brengen zal. Dat jouw sterke arm ons nog vele morgens brengen zal.’
Ik voelde me prettiger en keek glimlachend op haar neer. ‘Oké, mijn prinses. Maar ik betwijfel of ik zal slapen.’
‘O, dat zul je zeker!’
‘Wedden?’
‘Luister naar me, Heer. Morgen... nadat je de overwinning hebt behaald... gaan we snel naar mijn huis. Geen wachten meer, geen moeilijkheden meer. Ik zou graag willen dat je mijn taal spreekt, zodat je je niet vreemd zult voelen. Ik wil dat het direct jouw huis is. Dus? Wil Heer Echtgenoot zich gereed maken om naar bed te gaan? Gaan liggen en mij hem een taalles laten geven? Je zult slapen, dat weet je best.’
‘Nou... het is een pracht-idee. Maar jij hebt zelfs nog meer slaap nodig dan ik.’
‘Neem me niet kwalijk, Heer, maar dat is niet waar. Na vier uur slaap heb ik weer een veerkrachtige gang en kan ik weer zingen.’
‘Nou dan...’
Vijf minuten later lag ik uitgestrekt te staren in de mooiste ogen van alle werelden en luisterde naar haar geliefde stem die zacht tot me sprak in een taal die mij vreemd was...
Rufo schudde me bij mijn schouder. ‘Ontbijt, Baas!’ Hij stopte me een broodje in mijn hand en een kan bier in de andere. ‘Dat is genoeg om op te vechten en de lunch is ingepakt. Ik heb schone kleren neergelegd en je wapens en ik zal je aankleden zodra je klaar bent. Maar haast je wel. Over een paar minuten moeten we opkomen.’ Hij was al gekleed en gewapend.
Ik geeuwde en nam een hap van het broodje (ansjovis, ham en mayonaise en iets dat niet helemaal sla en tomaten was) — en keek om me heen. De plaats naast me was leeg, maar Ster scheen net opgestaan te zijn; ze was niet gekleed. Ze lag op haar knieën in het midden van het vertrek en tekende het een of andere grote patroon op de vloer.
‘Goedemorgen, kletskous,’ zei ik. ‘Pentagram?’
‘Mmm —’ antwoordde ze zonder op te kijken. Ik ging naar haar toe en bekeek haar werk. Wat het ook was, het was niet gebaseerd op een vijf-puntige ster. Het had drie hoofdpunten, was erg ingewikkeld, er stonden hier en daar aantekeningen — en ik kende de taal noch het schrift — en het enige wat ik eruit kon opmaken was dat het een vooraanzicht van een vierdimensionale kubus scheen te zijn. ‘Heb je al ontbeten, liefje?’
‘Ik vast vanmorgen.’
‘Je bent al mager. Is dat een tesseract?’
‘ Hou op! ’
Toen streek ze haar haar achterover, keek op en glimlachte treurig. ‘Het spijt me, lieveling. De heks is een kreng, dat is een feit. Maar kijk alsjeblieft niet over mijn schouder. Ik moet dit uit mijn geheugen doen; ik heb mijn boeken in het moeras verloren — en het is moeilijk. En nu geen vragen, toe, alsjeblieft. Je zou mijn zelfvertrouwen aan het wankelen kunnen brengen — en ik moet volstrekt zelfvertrouwen hebben.’
Ik maakte een dienaar. ‘Neem me niet kwalijk, Vrouwe.’
‘Doe niet zo formeel tegen me, lieveling. Houd nu maar van me en geef me vlug een kus — en laat me dan met rust.’
Dus boog ik me voorover en gaf haar een kus met hoge calorische waarde — met mayonaise — en liet haar met rust.
Ik kleedde me terwijl ik het broodje en het bier soldaat maakte en ging toen naar een natuurlijke nis vlak bij de bewaking in de gang, die als herentoilet aangewezen was. Toen ik terugkwam stond Rufo te wachten met de riem van mijn zwaard. ‘Baas, jij zou nog te laat zijn als je opgehangen werd.’
‘Dat zou ik hopen.’
Een paar minuten later stonden we op dat diagram, Ster als spil en Rufo en ik als links- en rechtsback. Hij en ik hadden van alles aan ons hangen, ik twee veldflessen en de riem van Sters zwaard (op het laatste gaatje) zowel als de mijne, Rufo droeg Sters boog over zijn schouder en twee pijlenkokers plus haar verbandtrommel en de lunch. We hadden allebei de handboog gespannen onder onze linkerarm; we hadden allebei ons zwaard getrokken. Sters maillot zat vanachteren in mijn riem als een slordige staart, haar jasje zat in Rufo’s riem gesjord terwijl haar halve laarzen en hoed in zakken zaten gepropt — enz. We leken wel een uitdragerij.
Читать дальше