Ik nam het risico dat hij een paar seconden traag zou reageren zoals een man die flink getackled is, holde naar hem toe en stak mijn zwaard in zijn rechteroog.
Hij gaf één geweldige stuiptrekking en gaf het op.
(Een gelukkige stoot. Ze zeggen dat zulke grote dinosaurussen hersens hebben ter grootte van een kastanje. Laten we aannemen dat dit beest ze had ter grootte van een meloen — dan is het niets anders dan puur geluk als je door een oogkas steekt en meteen de hersens raakt. Niets wat we tot op dat moment gedaan hadden was meer dan muggenbeten. Maar hij stierf aan die ene stoot.)
En Rufo schreeuwde: ‘Baas! Gauw naar huis!’
Een slipjacht draken kwam op ons af. Het was net zo’n gevoel als bij die oefening tijdens de basisopleiding als ze je een eenmansbunker laten graven en dan een tank over je heen laten gaan.
‘Deze kant!’ schreeuwde ik. ‘Rufo! Deze kant, niet die kant!’
‘ Ster ! Rufo maakte glijdend halt, we zetten alledrie koers in dezelfde richting en ik zag de opening van de grot, zo zwart als de zonde en zo gastvrij als de armen van een moeder. Ster bleef achter; ik duwde haar naar binnen en Rufo struikelde achter haar aan en ik keerde me om om nog meer draken het hoofd te bieden voor mijn teerbeminde.
Maar zij schreeuwde: ‘Heer! Omar! Naar binnen, idioot! Ik moet de bewaking inschakelen! ’
Dus ging ik als de bliksem naar binnen en zij ook en ik heb haar niet eens uitgefoeterd omdat ze haar echtgenoot een idioot had genoemd.
Het kleinste draakje volgde ons naar de grot, niet strijdlustig (hoewel ik niets vertrouw dat zulke grote tanden heeft) maar ik geloof meer zoals een jong eendje achter iedereen aanloopt. Het probeerde achter ons naar binnen te lopen, trok zich plotseling terug toen zijn snuit het onzichtbare gordijn aanraakte zoals een poesje dat getroffen wordt door een statische lading. Toen bleef hij buiten rondhangen met droevige zachte geluiden.
Ik begon me af te vragen of Sters bewaking al of niet vlammen zou tegenhouden. Dat ontdekte ik toen er vlak daarop een oude draak verscheen, zijn kop in de ingang stak, hem verontwaardigd met een schok terugtrok net als het kleintje had gedaan, ons toen bekeek en zijn vlammenwerper inschakelde.
Nee, de bewaking houdt geen vuur tegen.
We bevonden ons ver genoeg naar binnen om niet geschroeid te worden, maar de rook en de stank en de hitte waren afschuwelijk en net zo dodelijk als het lang zou door gaan.
Er zoefde een pijl langs mijn oor en die draak had verder geen belangstelling meer voor ons. Zijn plaats werd ingenomen door een andere die niet overtuigd was. Rufo, of mogelijk Ster overtuigde hem voor hij de tijd had zijn soldeerlamp aan te steken. De nevel trok op; van ergens binnen in tochtte het naar buiten.
Intussen had Ster licht gemaakt en de draken hielden een protestvergadering. Ik wierp een blik achter me — een smalle, lage gang die afhelde en een bocht maakte. Ik besteedde geen aandacht meer aan Ster en Rufo en het interieur van de grot; er kwam weer een comité op bezoek. Ik trof de voorzitter in zijn zachte verhemelte voor hij kon oprispen. De vicevoorzitter nam zijn plaats in en legde een korte verklaring van ongeveer vijf meter af voor ook hij van gedachten veranderde. Het comité trok zich terug en brulde slechte raadgevingen tegen elkaar.
De babydraak bleef rondhangen terwijl dit allemaal gebeurde. Toen de volwassenen zich terugtrokken kwam hij weer naar de ingang, vlak bij de plek waar hij zijn neus had gebrand. ‘Koe-wiep?’ zei hij klaaglijk. ‘Koe-wiep? Kiet!’ Het was duidelijk dat hij binnen wilde komen.
Ster raakte mijn arm aan. ‘Als het Heer Echtgenoot behaagt, we zijn klaar.’
‘ Kiet! ’
‘Direct,’ gaf ik toe en schreeuwde toen: ‘Smeer ‘m, kleintje. Ga naar je moeder!’
Naast me stak Rufo zijn hoofd naar buiten. ‘Kan hij vermoedelijk niet,’ verklaarde hij. ‘Dat zal zijn moeder wel geweest zijn, die we vernietigd hebben.’
Daar antwoordde ik niet op, omdat het logisch leek; de volwassen draak die we afgemaakt hadden was onmiddellijk wakker geworden toen ik op de staart van het kleintje trapte. Dat klinkt als moederliefde, als draken tenminste aan moederliefde doen — hoe zou ik dat moeten weten.
Maar het is toch wel het toppunt als je niet eens een draak kunt doden zonder je daarna op je gemak te voelen.
We liepen langs een bochtig pad die heuvel in, bukten voor stalactieten en liepen om stalagmieten heen, terwijl Rufo voorop liep met een fakkel. We arriveerden in een overwelfd vertrek, waarvan de vloer glad gepolijst was door ongekende jaren van kalkafzetting. Er waren stalactieten in pasteltinten langs de muren en er hing een prachtige, bijna symmetrische kroonluchter in het midden, maar daar stond geen stalagmiet onder. Ster en Rufo hadden op een twaalftal plaatsen in het vertrek brokken lichtgevende stopverf aangebracht, die in Nevia de gebruikelijke verlichting vormen; de kamer baadde in zacht licht, dat de stalactieten duidelijk deed uitkomen.
Rufo liet me zien dat er spinnenwebben tussen zaten. ‘Die spinnen zijn onschadelijk,’ zei hij. ‘Alleen maar groot en lelijk. Ze bijten niet eens als een spin. Maar — pas opl’ Hij trok me terug. ‘Die dingen zijn al giftig als je ze alleen maar aanraakt. Hazelwormen. Daarom zijn we zo lang bezig geweest. We moesten er zeker van zijn dat er geen waren voor we de bewaking konden inschakelen. Maar nu Zij de bewaking aan de ingang opstelt, zal ik hier nog even goed rondkijken.’
De zogenaamde hazelwormen waren doorschijnende, regen-boogkleurige dingen ter grootte van een grote ratelslang en slijmerig zacht als aaswormen; ik was blij dat ze dood waren. Rufo spietste ze aan zijn zwaard, een griezelige shishkebab en droeg ze naar buiten door de ingang waardoor we waren binnengekomen.
Hij kwam snel terug en Ster voltooide de bewaking. ‘Zo is het beter,’ zei hij met een zucht toen hij zijn lemmet begon schoon te maken. ‘We moeten hun reuk niet in huis hebben. Ze ontbinden nogal vlug en dat doet me denken aan ongelooide huiden. Of aan kopra. Heb ik je wel eens verteld dat ik eens als kok op een schip Sydney verlaten heb? We hadden een tweede stuurman aan boord die nooit een bad nam en een pinguin in zijn hut hield. Een vrouwtje, natuurlijk. Die vogel was niets zindelijker dan hij en die —’
‘Rufo,’ zei Ster, ‘wil je met de bagage helpen?’
‘Ik kom al, Vrouwe.’
We haalden er eten, slaapmatten, meer pijlen en dingen die Ster nodig had voor haar toverij of zoiets uit en veldflessen om met water te vullen, dat ook uit de vouwdoos kwam. Ster had me van te voren gewaarschuwd dat Karth-Hokesh een plaats was waar de plaatselijke chemie niet aangepast was aan menselijk leven; alles wat we aten en dronken moesten we bij ons hebben.
Ik bekeek die literflessen met tegenzin. ‘Liefje, ik geloof dat we wel erg kleine voedsel- en waterrantsoenen meenemen.’
Ze schudde het hoofd. ‘Meer hebben we niet nodig, echt niet.’
‘Lindbergh is over de Atlantische Oceaan gevlogen met alleen maar een broodje met pindakaas bij zich,’ merkte Rufo op. ‘Maar ik heb er bij hem op aangedrongen om meer mee te nemen.’
‘Hoe weet je dat we niet meer nodig zullen hebben?’ hield ik vol. ‘Vooral water.’
‘Ik vul de mijne met cognac,’ zei Rufo. ‘Als jij dan met mij deelt, deel ik met jou.’
‘Heer liefste, water is zwaar. Als we proberen alles tegen elke noodtoestand om ons heen te hangen, net als de Witte Ridder, zijn we te zwaar bepakt om te vechten. Ik moet toch al het uiterste vergen om er drie mensen, wapens en een minimum aan kleding doorheen te krijgen. Levende lichamen zijn het gemakkelijkst; ik kan kracht aan jullie beiden ontlenen. Dan komen materialen die geleefd hebben; ik denk dat je wel gemerkt zult hebben dat onze kleren van wol zijn, onze bogen van hout en de pezen zijn darmen. Dingen die nooit geleefd hebben zijn het moeilijkst, vooral staal, maar toch moeten we zwaarden hebben en als we nog vuurwapens hadden zou ik alles op alles zetten om ze er doorheen te krijgen, want die hebben we nu nodig. Heer Held, ik deel je dit echter alleen maar mee. Jij moet beslissen — en ik ben er zeker van dat ik, o, nog wel een halve centenaar van dode dingen kan vervoeren als het nodig is. Als jij wilt uitkiezen wat je genie je voorschrijft.’
Читать дальше