Eén keer ontvlamde er ver naar links een geweldige straal, met een grommend gebrul, net een heel oude krokodil. Het licht bleef verscheidene seconden schijnen en stierf toen weg. Je moet het mij niet vragen — misschien twee mannetjes die ruzie maakten om een wijfje. We bleven verder gaan, maar ik liep langzamer toen het licht doofde, want zelfs zo weinig was genoeg om invloed te hebben op onze ogen tot ons nachtelijk gezicht zich herstelde.
Ik ben allergisch voor draken — letterlijk, ik bedoel niet alleen dat ik er als de dood voor was. Allergisch op de manier die de arme oude Rufo voor dramamine was, maar meer zoals de invloed die kattenhaar op sommige mensen heeft.
Mijn ogen begonnen te tranen zodra we in dat woud waren, toen begon mijn voorhoofdsholte verstopt te raken en voor we een halve kilometer ver waren wreef ik met mijn linkervuist zo hard mogelijk over mijn bovenlip, met moeite trachtend niezen te voorkomen. Tenslotte kon ik het niet meer inhouden en duwde mijn vingers in mijn neusgaten en beet op mijn lippen en de ingehouden uitbarsting deed mijn trommelvliezen bijna barsten. Het gebeurde terwijl we om de achterkant trokken van een geval ter grootte van een vrachtauto-met-aanhangwagen; ik bleef stokstijf staan en zij ook en we wachtten af. Hij werd niet wakker.
Toen ik weer verder ging, kwam mijn geliefde dichter bij me en greep mijn arm; ik bleef weer staan. Ze greep in haar zak, vond iets zonder leven te maken, wreef het op mijn neus en in mijn neusgaten en beduidde toen met een zacht duwtje dat we verder konden gaan.
Eerst werd mijn neus ijskoud, net als met Vicks, toen verstijfde hij en even later was hij niet meer verstopt.
Na meer dan een uur van dit eindeloos durende spookachtige gesluip door hoge bomen en reusachtige gestalten dacht ik dat we ‘buut vrij’ gehaald hadden. De Grot van de Poort moest nu op niet meer dan honderd meter van ons verwijderd liggen en ik kon het hellen van de grond zien waar de ingang zou zijn — en er was maar één draak in de weg en die lag niet eens op ons pad.
Ik haastte me.
En daar had je dat kleine ding, niet groter dan een kleine kangoeroe en ongeveer dezelfde vorm afgezien van melktandjes van tien centimeter lengte. Misschien was hij nog zo jong dat hij ’s nachts nog wakker werd om een plasje te doen, dat weet ik niet. Ik weet alleen maar dat ik vlak langs een boom liep waar hij achter zat en dat ik op zijn staart trapte en dat hij piepte !
Daar had hij volkomen het recht toe. Maar toen brak de hel los. De volwassen draak tussen ons en de grot werd onmiddellijk wakker. Geen grote — zeg veertien meter met de staart inbegrepen.
De goede oude Rufo bond de strijd aan alsof hij eindeloos tijd gehad had om te repeteren. Hij vloog naar de achterkant van het beest met een pijl op zijn gespannen boog, gereed om bliksemsnel te schieten. ‘Laat ‘m zijn staart omhoog houden!’ riep hij uit.
Ik holde naar de voorkant en trachtte het beest in het harnas te jagen door te schreeuwen en met mijn zwaard te zwaaien, terwijl ik me afvroeg hoever die vlammenwerper kon spugen. Er zijn maar vier plaatsen waar je in een Neviaanse draak een pijl kunt plaatsen; de rest is gepantserd als een rhinoceros, maar zwaarder. Die vier zijn zijn bek (als die open staat), zijn ogen (een moeilijk schot: het zijn kleine varkensoogjes), en die plek vlak onder zijn staart waar bijna alle dieren kwetsbaar zijn. Ik had bedacht dat een pijl in dat tere gebied machtig zou bijdragen tot dat ‘jeukende, branderige’ gevoel waar ze het in de kleine advertenties op de achterpagina’s van kranten over hebben, die waarin staat ‘VERMIJD EEN OPERATIE!’
Het was mijn bedoeling dat de draak, niet al te pienter, als hij aan twee kanten tegelijk ondraaglijk geërgerd werd zijn coördinatie volkomen kwijt zou raken en wij op hem in zouden kunnen hakken tot hij volkomen onbruikbaar was of tot hij er misselijk van werd en er vandoor zou gaan. Maar ik moest hem zijn staart omhoog laten steken, om Rufo de kans te geven te schieten. Deze schepsels, topzwaar door hun buidel net als die ouwe t. rex vallen aan met kop en voorpoten omhoog en houden zich dan in evenwicht door hun staart omhoog te steken.
De draak stond met zijn kop heen en weer te zwaaien en ik probeerde de andere kant uit heen en weer te zwaaien om niet geraakt te worden als hij de vlammen aanschakelde — toen ik plotseling mijn eerste lading methaan te pakken kreeg, ik rook het voor het ontvlamde en ik trok me zo snel terug dat ik tegen die baby opbotste waar ik eerst op getrapt had, er overheen viel, op mijn schouders terecht kwam en omverrolde, en dat redde me. Die vlammen schieten zowat zeven meter vooruit. De volwassen draak steigerde en had me nog kunnen verbranden, maar de baby zat in de weg. Hij beet de vlam af — maar Rufo schreeuwde, ‘In de roos!’
De reden waarom ik me op tijd terugtrok was onzuivere adem. Ze zeggen dat ‘zuivere methaan een kleurloos, reukloos gas’ is. Dit spijsverteringsmethaan was niet zuiver; het zat zo vol met zelfgemaakte ketonen en aldehyden dat een plee zonder ongebluste kalk erbij vergeleken naar Chanel No. 11 rook.
Ik geloof, dat het feit dat Ster me die zalf had gegeven voor mijn verstopte neus mijn leven gered heeft. Als mijn neus verstopt is kan ik mijn eigen bovenlip niet eens ruiken.
De strijd werd niet gestaakt terwijl ik dit uitpuzzelde; al het denkwerk deed ik ervoor of erna, niet tijdens. Kort nadat Rufo in de roos geschoten had kreeg het beest een uiterst verontwaardigde blik in zijn ogen, opende zijn bek weer zonder vuur te spugen en trachtte met zijn beide voorpoten zijn achterwerk te bereiken. Dat kon hij niet — voorpoten te kort — maar hij probeerde het wel. Ik had mijn zwaard snel in de schede gestoken toen ik eenmaal de lengte van die vuurstraal gezien had en naar mijn boog gegrepen. Ik had net de tijd één pijl in zijn bek te krijgen — vermoedelijk de linkeramandel.
Dit drong sneller tot hem door. Met een kreet van woede die de grond deed trillen kwam hij vuurspuwend op me af — en Rufo jubelde.
Ik had het te druk om hem te feliciteren; die schepsels zijn snel voor hun grootte. Maar ik ben ook vlug en ik had er meer reden toe. Iets dat zo groot is kan niet vlug van richting veranderen maar het kan wel met zijn kop zwaaien en dus met zijn vlam. Mijn broek werd geschroeid en ik verplaatste me nog sneller, trachtend achter hem te komen.
Ster plaatste zorgvuldig een pijl in de andere amandel, precies waar de vlam uitkwam, terwijl ik me bukte. Toen probeerde dat arme draakje zó erg om beide kanten om te draaien naar ons beiden, dat hij zich in zijn poten verwarde en ondersteboven viel, een kleine aardbeving. Rufo schoot nog een pijl in zijn tere achterste en Ster schoot er een af die door zijn tong heen ging en in zijn verhemelte bleef steken. Hij ondervond er geen schade van maar het ergerde hem verschrikkelijk.
Hij vormde zich zelf tot een bal, stond op, steigerde en probeerde weer een vlam naar me te spuwen. Ik zag wel dat hij niets van me hebben moest.
En toen ging de vlam uit.
Dat was iets waarop ik gehoopt had. Een echte draak, met kastelen en gevangen prinsessen heeft net zoveel vuur als hij nodig heeft, net als pistolen in televisiestukken. Maar deze schepsels fermenteerden hun eigen methaan en konden geen al te groot reservereservoir hebben en ook geen al te hoge druk — hoopte ik. Als we er een zo konden tergen dat hij snel al zijn ammunitie verbruikte moest er wel een pauze komen voor hij weer opgeladen was.
Intussen gaven Rufo en Ster hem geen rust met hun speldenkussentactiek. Hij deed verschrikkelijk zijn best om weer te ontvlammen terwijl ik snel omliep, trachtend die piepende baby draak tussen mij en de grote te houden, en hij gedroeg zich als een bijna droge Ronson; de vlam flikkerde en bleef steken, schoot een armzalige twee meter uit en doofde. Maar hij deed zo’n moeite om me met die laatste flikkering te bereiken dat hij weer omver viel.
Читать дальше