‘Hè? Hoe dan?’ Ik was met mijn gedachten bij doelwitten — er waren er hier twee soorten op de grond: een rat groot genoeg om katten te eten en bereid om mensen te eten, en een wild varken van ongeveer dezelfde grootte en die heeft nergens een broodje ham aan zich, alleen slagtanden en een slecht humeur. Ze hadden me verteld dat de zwijnen een gemakkelijker doel vormden omdat ze recht op je af komen. Maar je moet niet missen. En zorg dat je bij je zwaard kunt, want je kunt geen tweede pijl opzetten.
‘Die jongen, Rakker Easy. Wat je voor hem gedaan hebt.’
‘Hij? Ik heb hem de gebruikelijke kletskoek opgedist. Dat kost niets.’
‘Het was een vorstelijke daad, Heer Echtgenoot.’
‘Kom, onzin, schatje. Hij verwachtte grote woorden van een held, dus die heb ik hem gegeven.’
‘Omar, geliefde, mag een trouwe vrouw haar echtgenoot erop wijzen als hij nonsens over zichzelf vertelt? Ik heb vele helden gekend en sommige waren zulke uilskuikens dat je ze aan de keukendeur afgescheept zou hebben als hun daden hun geen aanspraak gaven op een plaats aan tafel. Ik heb weinig mannen gekend die nobel waren, want nobelheid is veel schaarser dan heldhaftigheid. Maar ware nobelheid is altijd te herkennen... zelfs bij iemand die er zo strijdlustig van afschrikt het te tonen. De jongen verwachtte het, dus deed je het — maar noblesse oblige is een gevoelen dat alleen zij kennen die nobel zijn.’
‘Nou ja, misschien. Ster, je praat weer te veel. Denk je niet dat dat gedierte oren heeft?’
‘Vergeef me, Heer. Ze hebben zulke goede oren dat ze door de grond heen voetstappen horen lang voordat ze stemmen horen. Laat mij het laatste woord hebben omdat het vandaag mijn huwelijksdag is. Als je — nee, wanneer je hoffelijk bent tegenover de een of andere schoonheid, laten we zeggen Letva — of Muri, vervloekt zijn haar mooie ogen — geldt dat voor mij niet als nobelheid; het wordt geacht voort te komen uit een heel wat alledaagser gevoelen dan noblesse oblige . Maar als je tegen een boerenkinkel spreekt met varkensmest aan zijn voeten, die een knoflookadem heeft en helemaal naar zweet stinkt en puisten op zijn gezicht heeft — als je daar vriendelijk tegen spreekt en hém voor een ogenlik laat denken dat hij even nobel is als jij en hem laat hopen dat hij eens je gelijke zal kunnen worden — dan weet ik dat het niet is omdat je hoopt hem in je bed te krijgen.’
‘Nou, dat weet ik nog zo net niet. Jongens van die leeftijd worden in sommige kringen als iets heel bijzonders beschouwd. Geef hem een bad, parfumeer hem, zet krullen in zijn haar —’
‘Heer Echtgenoot, is het mij toegestaan erover te denken dat ik je een trap in je maag geef?’
‘Je kunt niet voor de krijgsraad gebracht worden om wat je denkt, dat is het enige wat ze je niet kunnen afnemen. Oké, ik geef de voorkeur aan meisjes; ik heb geen afwijkingen en ik kan er niets aan doen. Wat zei je over Muri’s ogen? Meisje met je lange benen, ben je jaloers?’
Ik kon haar kuiltjes horen, al kon ik me niet omkeren om ze te zien. ‘Alleen op mijn trouwdag, Heer Echtgenoot; de andere dagen zijn van jou. Als ik je snap als je grapjes uithaalt, zal ik het óf niet zien óf je feliciteren, al naar het uitkomt.’
‘Ik denk niet dat je me zult snappen.’
‘En ik geloof dat jij mij niet zult snappen, Heer schavuit,’ antwoordde ze bedaard.
Ze had het laatste woord want juist op dat ogenblik zei Rufo’s boogpees Zwoeng ! Hij riep: ‘Hebbes!’ en toen kregen we het erg druk. Zwijnen zo lelijk dat varkens met scherpe ruggen er engelen bij leken. Ik kreeg er een te pakken met een pijl door zijn slobberende bek en doorboorde zijn broertje een fractie van een seconde later met mijn zwaard. Ster raakte de hare maar het schot schampte af op een bot en hij kwam naderbij en ik gaf hem een trap tegen zijn schouder omdat ik nog bezig was mijn lemmet uit zijn neefje te trekken. Het staal tussen zijn ribben bracht hem tot rust en Ster zette bedaard een nieuwe pijl op en schoot terwijl ik hem doodde. Ze kreeg er nog een te pakken met haar zwaard, ze liet als een matador de punt erin glijden op het juiste moment, sprong opzij terwijl hij op haar af kwam, reeds dood, maar niet bereid het toe te geven.
Het gevecht was afgelopen. De oude Rufo had er zonder hulp drie te grazen genomen en een lelijke wond opgelopen; ik had een schram en mijn bruid was ongedeerd, wat ik verifieerde zodra alles weer rustig was. Toen ging ik de wacht houden terwijl onze dokter Rufo behandelde, waarna ze mijn veel minder belangrijke snee verbond.
‘Wat denk je, Rufo?’ vroeg ik. ‘Kun je lopen?’
‘Baas, ik zou nog niet in dit bos blijven, al moest ik kruipen. Laten we voortmaken. Hoe dan ook,’ voegde hij er aan toe terwijl hij wees naar het waardeloze varkensvlees om ons heen, ‘we zullen voorlopig niet lastig gevallen worden door ratten.’
Ik keerde de volgorde om, plaatste Rufo en Ster vooraan met zijn gezonde been aan de buitenkant en ik nam de achterhoede, wat ik van het begin af aan had moeten doen. In de meeste gevallen is de achterhoede iets veiliger dan vooraan, maar dit waren de meeste gevallen niet. Ik had mijn oordeel laten beïnvloeden door mijn allesoverheersende behoefte om mijn bruid persoonlijk te beschermen.
Toen ik de gevaarlijkste plaats ingenomen had werd ik bijna scheel van het proberen om niet alleen achteruit, maar ook vooruit te kijken om snel bij de hand te zijn als Ster — ja, en Rufo ook — in moeilijkheden kwamen te verkeren. Gelukkig konden we even op adem komen en werd ik weer verstandig genoeg om de eerste les van patrouille lopen ter harte te nemen : je kúnt het karwei van de ander niet opknappen. Toen besteedde ik al mijn aandacht aan onze achterhoede. Rufo zou, oud en gewond als hij was niet sterven zonder een erewacht te vernietigen om hem in stijl naar de hel te begeleiden — en Ster was geen flauwvallende heldin. Ik zou tien tegen één op haar wedden als ze te maken kreeg met iemand van hetzelfde gewicht, op welk wapen dan ook of met haar blote handen, en ik beklaag de man die ooit geprobeerd zou hebben haar te verkrachten; hij zoekt vermoedelijk nog naar zijn cojones .
We werden niet meer door zwijnen lastig gevallen maar naarmate het donkerder werd zagen we die reuzenratten en we hoorden ze nog vaker; ze hielden ons bij, gewoonlijk uit het gezicht; ze vielen nooit in het wilde weg aan zoals de zwijnen hadden gedaan; ze wachtten hun kans af, zoals ratten altijd doen.
Van ratten krijg ik de zenuwen. Toen ik een jongen was, mijn vader al gestorven en mijn moeder nog niet hertrouwd, hadden we op een keer geen cent en woonden op een zolder van een onbewoonbaar verklaarde woning. Je kon de ratten achter het behang horen en tweemaal liepen er ratten over me heen in mijn slaap.
Ik word nog wel eens gillend wakker.
Een rat gaat er niet op vooruit als je hem opblaast tot de grootte van een prairiewolf. Dit waren echte ratten tot hun snorharen toe en ze waren gevormd als ratten behalve dat hun poten en klauwen te groot waren — misschien werkt de wet van de derde machtsverhoudingen van dierlijke proporties overal.
We verspilden geen pijl aan een rat tenzij het een zeker schot was en liepen zigzag om voordeel te trekken van die open plekken die het bos had — wat het risico van boven vergrootte. Maar het bos was zo dicht dat aanvallen van bovenaf niet onze eerste zorg waren.
Ik kreeg één rat te pakken die me te dicht volgde en miste er één op een haar na. We moesten er wel een pijl aan spenderen als ze te brutaal werden; dan werden de andere voorzichtiger. En een keer toen Rufo zijn boog spande om er een te pakken te nemen en Ster met haar zwaard klaarstond om hem te helpen dook een van die venijnige kleine haviken op Rufo neer.
Ster sloeg hem uit de lucht op het dieptepunt van zijn vlucht. Rufo had hem niet eens gezien; hij was druk bezig broertje rat vast te nagelen.
Читать дальше