Lois McMaster Bujold
De planeet Barrayar
Ik ben bang. Cordelia opende het gordijn van het raam van de woonkamer op de tweede verdieping van Huize Vorkosigan. Ze tuurde de zonverlichte straat onder zich in. Een lange zilverkleurige grondmobiel reed de halve cirkel van de oprijlaan op naar de zuilengalerij met de hoofdingang, en kwam voorbij het gepunte ijzeren hek en de van de aarde geïmporteerde heesters tot stilstand. Een regeringsauto. Het portier van het achterste passagierscompartiment zwaaide naar boven en er verscheen een man in een groen uniform. Ondanks het vertekende beeld herkende Cordelia commandant Illyan, met zijn bruine haar en zoals gewoonlijk zonder hoofddeksel. Hij verdween met grote stappen uit het gezicht onder de zuilengalerij. Ik hoef me waarschijnlijk pas echt zorgen te maken als de Keizerlijke Veiligheidsdienst ons midden in de nacht komt halen. Maar er bleef toch een restje angst achter, diep in haar buik. Waarom ben ik in ’s hemelsnaam naar Barrayar gekomen? Wat heb ik gedaan met mezelf, met mijn leven? De voetstappen van iemand die laarzen droeg weerklonken door de gang en de deur van de woonkamer ging piepend naar binnen open. Sergeant Bothari stak zijn hoofd om de deur en bromde tevreden omdat hij haar had gevonden. ‘Mevrouw. Tijd om te gaan.’
‘Dank u, sergeant.’ Ze liet het gordijn vallen en draaide zich om teneinde nog een laatste kritische blik op zichzelf te werpen in een spiegel aan de muur boven de archaïsche open haard. Moeilijk te geloven dat de mensen hier nog plantaardig materiaal verbrandden vanwege de warmte die bij die scheikundige reactie vrijkwam. Ze tilde haar kin op boven het stijve witte kanten boordje van haar blouse, trok de mouwen van haar geelbruine jasje recht en schopte afwezig met haar knie tegen de lange wijde rok van een vrouw die tot de Vor-klasse behoorde, geelbruin zodat hij bij het jasje paste. De kleur stelde haar op haar gemak, bijna hetzelfde geelbruin als haar oude Bètaanse werktenue van de Sterrenkundige Verkenning. Ze streek met haar handen over haar rode haar, dat een scheiding in het midden had en uit haar gezicht werd gehouden door twee geëmailleerde kammetjes, en gooide het over haar schouders naar achteren, waar het losjes krullend tot halverwege haar rug hing. Haar grijze ogen staarden haar aan vanuit het bleke gezicht in de spiegel. Neus een beetje te knokig, kin een tikje te lang, maar beslist een bruikbaar gezicht, goed voor alle praktische doeleinden.
Nou ja, als ze er gracieus uit wilde zien, hoefde ze alleen maar naast sergeant Bothari te gaan staan. Hij doemde somber naast haar op, in zijn volle lengte van twee meter. Cordelia vond dat ze een lange vrouw was, maar haar kruin bevond zich op gelijke hoogte met zijn schouder. Hij had het gezicht van een waterspuwer; gesloten, behoedzaam, met een haakneus, en met een knobbeligheid die hem in combinatie met zijn gemillimeterde haar een misdadig uiterlijk verleende. Zelfs het smaakvolle uniform van graaf Vorkosigan, donkerbruin met de in zilverdraad geborduurde symbolen van het huis erop, slaagde er niet in Bothari te ontdoen van zijn verbluffende lelijkheid. Maar het was een heel goed gezicht, voor praktische doeleinden. Een bewaker in uniform. Wat een idee. Wat bewaakte hij? Ons leven, ons lot en onze heilige reputatie, om te beginnen. Ze knikte hem vriendelijk toe, in de spiegel, en draaide zich honderdtachtig graden om hem te volgen door de doolhof van Huize Vorkosigan. Ze moest zo snel mogelijk haar weg leren vinden door deze gigantische villa. Het was gênant om verdwaald te raken in je eigen huis en een toevallig passerende bewaker of bediende te moeten vragen je op het juiste spoor te zetten. Midden in de nacht, met alleen een handdoek om je heen. Ik ben navigator op een ruimteschip geweest. Heus waar. Als ze vijf dimensies ondersteboven aankon, zou ze toch ook deze drie dimensies met de juiste kant boven onder de knie moeten kunnen krijgen.
Ze bereikten de top van een grote wenteltrap, die sierlijk drie verdiepingen naar beneden spiraalde, naar een zwart-met-wit betegelde vloer. Haar lichte stappen volgden Bothari’s ritmische tred. Haar rokken gaven haar het gevoel dat ze zweefde, als aan een parachute naar beneden wervelde.
Een lange jongeman, die op een wandelstok geleund onder aan de trap stond, keek op bij de echo van hun voetstappen. Het gezicht van luitenant Kodelka was zo regelmatig en sympathiek als dat van Bothari smal en eigenaardig was, en hij glimlachte vrijuit naar Cordelia. Zelfs de rimpeltjes van pijn bij zijn oog- en mondhoeken slaagden er niet in dat gezicht oud te doen lijken. Hij droeg het keizerlijke groene uniform, het dagelijkse tenue, afgezien van de insignes identiek aan dat van beveiligingscommandant Illyan. De lange mouwen en hoge kraag van zijn jasje verborgen het netwerk van dunne rode littekens dat zijn halve lichaam overdekte, maar Cordelia zag het in gedachten voor zich. Naakt zou Kodelka dienst kunnen doen als illustratie bij een les over de constructie van het menselijk zenuwstelsel, want elk litteken vertegenwoordigde een dode zenuw die was weggesneden en vervangen door een kunstzenuw van zilverdraad. Luitenant Kodelka was nog niet helemaal gewend aan zijn nieuwe zenuwstelsel. Spreek de waarheid. De chirurgen hier zijn domme, onhandige slagers. Het werk haalde het in elk geval niet bij wat op Kolonie Bèta de norm was. Cordelia zorgde ervoor dat er geen spoortje van deze persoonlijke mening van haar gezicht te lezen viel.
Kodelka draaide zich schokkerig om en knikte naar Bothari. ‘Hallo, sergeant. Goedemorgen, vrouwe Vorkosigan.’
Haar nieuwe naam klonk haar nog vreemd in de oren, alsof die niet bij haar hoorde. Ze glimlachte terug. ‘Goedemorgen, Ko. Waar is Aral?
‘Hij en commandant Illyan zijn naar de bibliotheek gegaan, om te kijken waar het nieuwe com-paneel zal worden neergezet. Ze kunnen elk moment terugkomen. Ah.’ Hij knikte, en er weerklonken voetstappen vanuit een zuilengang. Cordelia volgde zijn blik. Illyan, tenger, kleurloos en goed gemanierd, werd geflankeerd — overschaduwd — door een man van halverwege de veertig die er schitterend uitzag in zijn keizerlijke ceremoniële tenue. De reden dat ze naar Barrayar was gekomen.
Admiraal heer Aral Vorkosigan, buiten dienst. Buiten dienst geweest, tot gisteren. Hun leven was gisteren volledig op zijn kop gezet. Alles komt weer op zijn pootjes terecht, dat zul je zien. Vorkosigan was gedrongen en gespierd, en zijn donkere haar was doorschoten met grijs. Zijn brede kaak werd ontsierd door een oud L-vormig litteken. Hij bewoog met een gecomprimeerde energie en de blik in zijn grijze ogen was intens en naar binnen gericht totdat ze oplichtten bij het zien van Cordelia.
‘Ik wens u een schone morgen, mijn vrouwe,’ riep hij vrolijk uit terwijl hij haar hand pakte. De formulering was geforceerd, maar het gevoel lag open en oprecht in zijn ogen, die zo helder waren als spiegels. In die spiegels ben ik mooi, besefte Cordelia met een warm gevoel. Veel flatteuzer dan die boven aan de muur. Van nu af aan zal ik deze gebruiken om mezelf te zien. Zijn brede hand was droog en warm; een welkome warmte, levende warmte, die zich om haar koele spitse vingers sloot. Mijn echtgenoot. Dat paste als gegoten, net zo perfect als haar hand in de zijne paste, ook al leek haar nieuwe naam, vrouwe Vorkosigan, nog van haar schouders af te glijden.
Ze keek naar Bothari, Kodelka en Vorkosigan, zoals ze een ogenblik lang bij elkaar stonden. Drie gewonden. Drie overlevenden. Ze hadden alle drie bijna-fatale verwondingen opgelopen in de recente oorlog bij Escobar; Ko lichamelijk, Bothari geestelijk en Vorkosigan moreel. Het leven gaat verder. Marcheer of sterf. Beginnen we eindelijk allemaal te herstellen? Ze hoopte het.
Читать дальше