Ze legden heer Hoster in een slanke houten boot, gehuld in een blinkend zilveren harnas van staal en maliën, zijn mantel van blauwe en rode golven onder hem gespreid. Ook zijn wapenrok was deels blauw, deels rood. Een forel met zilveren en bronzen schubben bekroonde de grote helm die naast zijn hoofd werd gezet. Op zijn borst legden ze een beschilderd houten zwaard, zijn vingers om het gevest gevouwen. Maliën-handschoenen omhulden zijn weggeteerde handen, zodat hij bijna weer sterk leek. Zijn massieve schild van eikenhout en ijzer werd aan zijn linkerzij gelegd, zijn jachthoorn aan de rechter. De rest van het bootje werd gevuld met drijfhout, brandhout en perkamentsnippers, en stenen om voor diepgang te zorgen. Heer Hosters banier, de springende forel van Stroomvliet, wapperde van de voorsteven.
Er waren zeven uitverkorenen om de begrafenisboot het water in te schuiven, ter ere van de zeven gezichten van god. Robb, heer Hosters leenheer, was een van hen. Hij werd vergezeld door de heren Vaaren, Zwartewoud, Vannis en Mallister, ser Marq Pijper… en Lothar Frey de Lamme, die met het verwachte antwoord van de Tweeling was gearriveerd. Hij had een escorte van veertig krijgslieden, aangevoerd door Walder Stroom, de oudste van heer Walders bastaardgebroed, een gestrenge, grijsharige figuur met een geduchte reputatie als krijgsman. Hun komst, slechts enkele uren na heer Hosters overlijden, had Edmar in razernij doen ontsteken. ‘Walder Frey zou gevild en gevierendeeld moeten worden!’ had hij geschreeuwd. ‘Hij stuurt een hinkepoot en een bastaard om met ons te onderhandelen, en vertel me niet dat dat niet als belediging bedoeld is!’
‘Ik twijfel er niet aan of heer Walder heeft zijn afgezanten met zorg gekozen,’ had ze geantwoord. ‘Het is kleinzielig, een laag-bijde-grond se wraak, maar bedenk wel met wie we te maken hebben. Heer Frey Laat, noemde vader hem altijd. De man is opvliegend, jaloers en vooral hooghártig.’
Gelukkig had haar zoon zich verstandiger betoond dan haar broer. Robb had de Freys in alle hoffelijkheid ontvangen, voor hun escorte een plaats in de barakken gezocht en ser Desmond Grel onopvallend verzocht zich terug te trekken en Lothar de eer te laten heer Hoster op weg te helpen voor zijn laatste reis. De harde leerschool van het leven heeft hem voor zijn tijd wijs gemaakt, mijn zoon. Het huis Frey mocht de Koning in het Noorden dan de rug toegekeerd hebben, de heer van de Oversteek was en bleef de machtigste van Stroomvliets baandermannen, en Lothar was hier namens hem.
De zeven zonden heer Hoster op weg vanaf de watertrap. Terwijl het valhek opgetrokken werd, waadden ze de trap af. Lothar Frey, een gezette, weinig geharde man, ademde zwaar toen ze het bootje de stroom in duwden. Bij de voorsteven stonden Jason Mallister en Tytos Zwartewoud tot hun borst in het water om het de goede kant op te sturen.
Catelyn wachtte en keek toe vanaf de borstwering zoals ze zo vaak wachtend had toegekeken. Onder haar boorde de snelle, wilde Steenstort zich als een speer in de flank van de brede Rode Vork. De blauwwitte stroom bracht het modderige, roodbruine water van de grotere rivier aan het kolken. Boven het wateroppervlak hing ochtendmist, ragdun als flarden herinnering.
Bran en Rickon wachten hem nu op, dacht Catelyn treurig, zoals ik hem vroeger altijd opwachtte.
De slanke boot dreef onder de roodstenen boog van de Waterpoort door en kreeg steeds meer snelheid toen hij door de stroming van de onstuimige Steenstort werd meegevoerd en naar de bruisende samenloop van de twee rivieren werd gestuwd. Toen het vaartuigje vanachter de hoge, beschermende muren van het kasteel opdook vulde het vierkante zeil zich met wind en zag Catelyn de zon op haar vaders helm fonkelen. Heer Hosters roer hield zich recht en hij voer kalm door het midden van de vaargeul de opgaande zon in.
‘Nu,’ drong haar oom aan. Naast hem zette haar broer Edmarnu werkelijk héér Edmar, en hoe lang zou het duren voor ze daaraan gewend was? — een pijl op zijn boogpees. Zijn schildknaap hield een fakkel bij de punt. Edmar wachtte tot die vlamvatte, hief toen de grote boog op, trok de pees tot bij zijn oor en liet los. Met een laag, zoemend geluid schoot de pijl de lucht in. Catelyn volgde hem op de vlucht met haar ogen en haar hart totdat hij zacht sissend in het water plonsde, een heel eind achter de achtersteven van heer Hosters boot.
Edmar vloekte binnensmonds. ‘De wind,’ zei hij, en hij pakte nog een pijl. ‘Nog eens.’ De fakkel kuste de in olie gedrenkte lap achter de pijlpunt, de lekkende vlammen laaiden op, Edmar hief de boog, spande en schoot. De pijl vloog hoog en ver. Te ver. Hij verdween een meter of tien achter de boot, het vuur was in een oogwenk gedoofd. Een blos zo rood als zijn baard kroop langs Edmars hals omhoog. ‘Nog eens,’ beval hij, terwijl hij een derde pijl uit de koker haalde. Hij is net zo gespannen als zijn boogpees, dacht Catelyn.
Ser Brynden moest het ook hebben gemerkt. ‘Laat mij maar, heer,’ bood hij aan.
‘Ik kan het best,’ hield Edmar vol. Hij liet de pijl aansteken, bracht de boog met een ruk omhoog, haalde diep adem en trok de pijl naar achteren. Eén langdurig ogenblik leek hij te aarzelen, terwijl het vuur knetterend langs de pijlschacht omhoogkroop. Eindelijk liet hij los. De pijl zoefde hoger en hoger, boog ten langen leste weer omlaag, viel, en viel… en suisde langs het opbollende zeil.
Niet ver naast, niet meer dan een handbreed, en toch naast. ‘Dat de Anderen dat ding halen!’ vloekte haar broer. De boot was nu bijna buiten bereik en dreef de mistflarden op de rivier in en uit. Zonder iets te zeggen stak Edmar zijn oom de boog toe.
‘Snel,’ zei ser Brynden. Hij zette een pijl op, hield hem stil om aangestoken te worden, spande en schoot voor Catelyn er helemaal zeker van was dat hij brandde… maar toen de pijl opsteeg zag ze de vlammen als een fletse, oranje wimpel door de lucht wapperen. De boot was in de nevels verdwenen. Toen hij neerdaalde werd de brandende pijl ook opgeslokt… maar slechts een hartslag lang. Toen, abrupt als de hoop, zagen ze de rode bloem bloeien. De zeilen vatten vlam en de mist begon te gloeien, rozerood en oranje. Even kon Catelyn de omtrekken van het bootje duidelijk zien, met dansende vlammen omkranst.
Kijk naar me uit, kleine kat, kon ze hem horen fluisteren.
Blindelings stak Catelyn een hand uit en tastte naar die van haar broer, maar Edmar was weggelopen en stond nu alleen op het hoogste punt van de borstwering. In zijn plaats greep haar oom Brynden haar hand en vlocht zijn sterke vingers door de hare. Samen keken ze hoe het vuurtje kleiner werd toen de brandende boot in de verte verdween.
Toen was ze weg… Misschien dreef ze nog stroomafwaarts, of misschien was ze uit elkaar gevallen en zonk ze. Door het gewicht van zijn wapenrusting zou heer Hoster omlaag getrokken worden, om tot rust te komen in de zachte modder van de rivierbedding, in de waterzalen waar de Tullings voor eeuwig hof hielden met scholen vissen als laatste gevolg.
De brandende boot was nog niet uit het zicht verdwenen of Edmar liep weg. Catelyn had graag haar armen om hem heen geslagen, al was het maar voor even. Ze had graag een uur, een nacht of een maanwenteling in rouw bijeengezeten om over de doden te spreken. Maar ze wist net zo goed als hij dat dit het geschikte ogenblik niet was. Hij was nu heer van Stroomvliet. Zijn ridders sloten zich bij hem aan, ze prevelden woorden van medeleven of beloften van trouw en schermden hem aldus af voor zoiets onbeduidends als de smart van een zuster. Edmar luisterde en hoorde niets van wat ze zeiden.
‘Het is geen schande om mis te schieten,’ zei haar oom zachtjes tegen haar. ‘Dat moet Edmar ook weten. Op de dag dat mijn eigen vader stroomafwaarts ging schoot Hoster ook mis.’
‘Met zijn eerste schot.’ Catelyn was zo jong geweest dat ze het zich niet herinnerde, maar heer Hoster had het verhaal dikwijls verteld. ‘Met het tweede raakte hij het zeil.’ Ze zuchtte. Edmar was minder sterk dan hij leek. Hun vaders dood was uiteindelijk als een verlossing gekomen, maar toch had haar broer het er heel moeilijk mee gehad.
Читать дальше