George R.R. Martin
Een storm van zwaarden: Bloed en goud
Haar Dothraki-verkenners hadden haar al ingelicht, maar Dany wilde het met eigen ogen zien. Ser Jorah Mormont reed met haar een berkenbosje door en een steile zandstenen heuvel op. ‘Dit is dichtbij genoeg,’ waarschuwde hij haar op de top.
Dany hield haar merrie in en keek over de velden naar de krijgsmacht van Yunkai die haar de weg versperde. Witbaard had haar de beste manier bijgebracht om de aantallen van de vijand te tellen. ‘Vijfduizend,’ zei ze na een ogenblik.
‘Zoiets dacht ik ook.’ Ser Jorah wees. ‘Daar op de flanken, dat zijn huurlingen. Lanciers en bereden schutters, met zwaarden en bijlen voor het man-tegen-mangevecht, beide zijden ongeveer vijfhonderd man sterk. Ziet u die banieren?’
De harpij van Yunkai hield een zweep en een ijzeren halsband in haar klauwen geklemd in plaats van een keten. Maar de huurlingen voerden hun eigen standaard, onder die van de stad die ze dienden: rechts vier kraaien tussen gekruiste bliksemschichten, links een gebroken zwaard. ‘De Yunkai zelf staan in het centrum,’ merkte Dany op. Van een afstand waren hun aanvoerders niet van die van Astapor te onderscheiden: hoge, blinkende helmen en mantels met blikkerende schijfjes koper erop vastgenaaid. ‘Zijn dat slavensoldaten die ze leiden?’
‘Grotendeels. Maar ze halen het niet bij de Onbezoedelden. Yunkai staat erom bekend dat ze bedslaven opleidt, geen krijgslieden.’
‘Wat denkt u? Kunnen we dit leger de baas?’
‘Met gemak,’ zei Jorah.
‘Maar niet zonder bloedvergieten.’ De bakstenen van Astapor hadden ruimschoots genoeg bloed opgezogen, die dag dat de stad was gevallen, al behoorde slechts weinig daarvan aan haar of de haren toe. ‘We kunnen hier misschien een veldslag winnen, maar dat is een te hoge prijs voor de inname van een stad.’
‘Dat risico is altijd aanwezig, khaleesi. Astapor was zelfgenoegzaam en kwetsbaar. Yunkai is gewaarschuwd.’
Dany dacht na. Vergeleken met haar eigen aantallen leek de krijgsmacht van de slavenhandelaars klein, maar de huurlingen waren te paard. Ze had te lang temidden van de Dothraki gereden om geen gepast ontzag te hebben voor wat bereden krijgslieden met voetvolk konden aanrichten. De Onbezoedelden kunnen hun stormloop wel weerstaan, maar mijn vrijgelatenen zullen worden afgeslacht. ‘De slavenhandelaars willen praten,’ zei ze. ‘Zend hun bericht dat ik hen vanavond in mijn tent te woord zal staan. En nodig de kapiteins van de huurlingencompagnieën ook bij mij uit, maar niet allemaal tegelijk. De Stormkraaien met het middaguur, de Tweede Zonen twee uur later.’
‘Zoals u wenst,’ zei ser Jorah. ‘Maar als ze niet komen…’
‘Ze komen wel. Ze zullen nieuwsgierig zijn naar de draken, en naar wat ik te zeggen heb, en de slimmeriken zullen het als een gelegenheid beschouwen om mijn kracht in te schatten.’ Ze wendde haar zilveren merrie. ‘Ik zal hen in mijn paviljoen opwachten.’
De hemel was loodgrijs en de wind fris toen Dany naar haar krijgsmacht terugreed. De diepe greppel die rond haar kamp werd gegraven, was al half gereed, en de bossen waren vol Onbezoedelden die takken van berkenbomen hakten om daar scherpe staken van te maken. De eunuchen konden niet in een onversterkt kamp slapen, of dat beweerde Grijze Worm althans. Hij hield toezicht op het werk. Dany hield even halt om met hem te spreken. ‘Yunkai heeft haar lendenen omgord voor de strijd.’
‘Heel goed, uwe genade. Dezen hier dorsten naar bloed.’
Toen ze de Onbezoedelden had gelast, uit hun eigen gelederen aanvoerders aan te wijzen, had een overweldigende meerderheid Grijze Worm voor de hoogste rang gekozen. Dany had Ser Jorah over hem aangesteld om hem tot bevelhebber op te leiden, en volgens de verbannen ridder had de jonge eunuch zich tot dusverre hard maar eerlijk betoond, een vlotte leerling met een nietsontziende aandacht voor details.
‘De Wijze Meesters hebben een slavenleger verzameld voor een treffen.’
‘Een slaaf in Yunkai leert alles over de zeven zuchten en zestien posities van het genot, uwe genade. De Onbezoedelden leren alles over de drie speren. Uw Grijze Worm hoopt dat aan u te bewijzen.’
Een van de eerste dingen die Dany na de val van Astapor had gedaan, was de gewoonte afschaffen om de Onbezoedelden dagelijks een nieuwe slavennaam te geven. De meeste vrijgeborenen hadden de naam weer aangenomen die ze bij hun geboorte hadden gekregen, voor zover ze die nog wisten. Anderen hadden zich naar helden of goden genoemd, en soms naar wapens, edelstenen of zelfs bloemen, met als gevolg dat de namen van sommige soldaten Dany hoogst eigenaardig in de oren klonken. Grijze Worm was Grijze Worm gebleven. Toen ze hem had gevraagd waarom had hij gezegd: ‘Dat is een geluksnaam. De naam waarmee deze hier geboren is, was vervloekt. Dat was de naam die hij droeg toen hij tot slaaf werd gemaakt. Maar Grijze Worm is de naam die deze hier geloot had op de dag dat Daenerys Stormgeboren hem vrijmaakte.’
‘Als het tot een treffen komt, laat Grijze Worm zich dan zowel wijs als moedig betonen,’ zei Dany tegen hem. ‘Spaar elke slaaf die vlucht of zijn wapens weggooit. Hoe minder doden er vallen, hoe meer er na afloop over zijn om zich achter ons te scharen.’
‘Deze hier zal eraan denken.’
‘Dat weet ik. Meld je met het middaguur bij mijn tent. Ik wil dat je samen met mijn andere aanvoerders aanwezig bent als ik met de huurlingkapiteins onderhandel.’
Op het terrein dat de Onbezoedelden hadden afgepaald werden de tenten in ordelijke rijen opgeslagen, en in het midden rees haar gouden paviljoen hoog op. Dicht bij het hare lag een tweede kampement, vijf keer zo groot, dat chaotisch uitwaaierde. Dit tweede kamp had geen greppels, geen tenten, geen wachtposten en geen lijnen voor de paarden. Wie een paard of een muilezel bezat sliep ernaast, uit angst voor diefstal. Geiten, schapen en half verhongerde honden liepen ongehinderd tussen horden vrouwen, kinderen en oude mannen door. Dany had Astapor achtergelaten in de handen van een raad van voormalige slaven, geleid door een genezer, een geleerde en een priester. Allemaal wijze lieden, dacht ze, en rechtvaardig. Niettemin hadden tienduizenden er de voorkeur aan gegeven haar naar Yunkai te volgen in plaats van in Astapor te blijven. Ik heb hun de stad gegeven, en de meesten waren te bang om haar aan te nemen.
De bonte schare vrijgelatenen was enorm, vergeleken bij haar eigen troepen, maar ze waren haar eerder tot last dan tot voordeel. Slechts een op de honderd had misschien een ezel, een kameel of een os, de meesten droegen wapens uit een of ander geplunderd slavenhandelaarsarsenaal, slechts een op de tien was sterk genoeg om te vechten, en niemand was getraind. Toch kon Dany het niet over haar hart verkrijgen hen in de steek te laten, zoals ser Jorah en haar bloedruiters haar dringend aanrieden. Ik heb ze gezegd dat ze vrij waren. Ik kan ze nu niet gaan vertellen dat het hun niet vrijstaat zich achter mij te scharen. Ze staarde naar de rook die van hun kookvuren opsteeg en onderdrukte een zucht. Ze mocht dan over de beste voetknechten ter wereld beschikken, ze beschikte tevens over de slechtste. Arstan Witbaard stond voor de ingang van haar tent, terwijl Sterke Belwas met gekruiste benen op het gras daarnaast een kom vijgen zat te eten. Zolang ze op mars waren, rustte de taak om haar te beschermen op hun schouders. Ze had Jhogo, Aggo en Rhakaro behalve tot haar bloedruiters ook tot haar ko’s benoemd, en op dit moment had ze hen harder nodig als aanvoerders van haar Dothraki dan als lijfwachten. Haar khalasar was klein, niet veel meer dan dertig krijgers te paard, voor het merendeel jongens zonder vlecht of kromgebogen oude mannen. Maar meer ruiterij bezat ze niet, en ze durfde niet zonder hen te gaan. De Onbezoedelden mochten dan de beste voetknechten ter wereld zijn, zoals ser Jorah beweerde, ze had ook verkenners en voorrijders nodig.
Читать дальше