‘Hij had waarschijnlijk een kind bij zich,’ zei de zanger. ‘Een mager meisje van een jaar of tien. Of misschien een jongen van die leeftijd.’
‘Ik geloof van niet,’ zei Merret. ‘Niet dat ik weet.’
‘Nee? Ach, wat jammer nou. Omhoog dan maar.’
‘Nee!’ piepte Merret luid. ‘Niet doen, ik heb je toch antwoord gegeven, je zei dat jullie me dan zouden laten gaan.’
‘Volgens mij zou ik tegen ze zeggen dat ze je moesten laten gaan.’
De zanger keek naar geelmantel. ‘Liem, laat hem gaan.’
‘Sodemieter op,’ antwoordde de forse vogelvrije bruusk. De zanger haalde hulpeloos zijn schouders tegen Merret op en begon ‘De dag dat ze Zwarte Robin ophingen’ te spelen.
‘Alsjeblieft!’ Het laatste restje moed liep Merret langs de benen.
‘Ik heb jullie niets gedaan. Ik heb het goud meegebracht, precies zoals jullie gezegd hebben. Ik heb je vraag beantwoord. Ik heb kinderen…’
‘Die zal de Jonge Wolf nooit hebben,’ zei de vogelvrije met het ene oog.
Merret was nauwelijks in staat om te denken, zo hard bonsde zijn hoofd. ‘Hij had ons voor gek gezet, het hele rijk lachte, we moesten de smet op onze eer uitwissen.’ Dat had zijn vader allemaal gezegd, en nog veel meer.
‘Kan wezen. Wat weet een troep stomme boeren van de eer van een edelman?’ Geelmantel wond het uiteinde van het touw drie keer om zijn hand. ‘Maar van moord weten we wel het een en ander af.’
‘Geen moord.’ Zijn stem klonk schril. ‘Het was wraak, we hadden het recht ons te wreken. Het was oorlog. Aegon, wij noemden hem Rinkelbel, een arme kerel die niet goed bij zijn verstand was, deed nooit een vlieg kwaad. Vrouwe Stark heeft hem de keel doorgesneden. We hebben tientallen mannen verloren in de kampen. Ser Gars Goedenbeek, Kyra’s man, en ser Tytos, Jareds zoon… iemand heeft hem met een bijl de schedel ingeslagen… Starks schrikwolf heeft vier van onze wolfshonden gedood en de kennelmeester een arm van zijn schouder gerukt, zelfs nog nadat we hem vol pijlen hadden geschoten…’
‘Dus hebben jullie zijn kop op Robb Starks nek genaaid toen ze allebei dood waren,’ zei geelmantel.
‘Dat was mijn vader. Ik dronk alleen maar. Je doodt een man toch niet omdat hij gedronken heeft?’ Toen schoot Merret iets te binnen, iets wat hem misschien zou redden. ‘Ze zeggen dat heer Beric iemand altijd een proces gunt, dat hij nooit iemand doodt zonder bewijs. Jullie kunnen niets tegen mij bewijzen. De Rode Bruiloft was mijn vaders werk, en dat van Ryman en heer Bolten. Lothar had de tenten zo laten opzetten dat ze zouden instorten en de kruisboogschutters bij de speellieden in de galerij gezet, Bastaardwalder heeft de aanval op de kampen geleid… die moeten jullie hebben, niet mij, ik heb alleen wat wijn gedronken… jullie hebben geen getuige.’’
‘Toevallig heb je dat mis.’ De zanger keerde zich naar de vrouw met de kap toe. ‘Vrouwe?’
De vogelvrijen weken uiteen toen ze zwijgend kwam aanlopen. Toen ze de kap liet zakken, kreeg Merret een beklemmend gevoel in zijn borst dat hem even de adem benam. Nee. Nee, ik heb haar zien sterven. Ze was al een dag en een nacht dood voor ze haar naakt uitkleedden en haar lijk in de rivier smeten. Reimond had haar keel van oor tot oor opengesneden. Ze was dood. Haar mantel en kraag verborgen de snee die het mes van zijn broer had gemaakt, maar haar gezicht was nog gruwelijker dan hij het zich herinnerde. Het vlees was in het water puddingzacht geworden en had de kleur van gestremde melk gekregen. Haar halve haardos was verdwenen en de rest van het haar was wit en bros als dat van een oud wijfje. Onder de gehavende schedel was haar gezicht, dat ze met haar nagels had opengereten, een en al huidflarden en geronnen bloed. Maar het ergste waren haar ogen. Haar ogen zagen hem en waren van haat vervuld.
‘Praten doet ze niet meer,’ zei de forse man met de gele mantel.
‘Daarvoor hebben jullie smeerlappen te diep in haar keel gesneden. Maar ze weet het nog heel goed.’ Hij keerde zich naar de dode vrouw toe en zei: ‘Wat zegt u, vrouwe? Hoorde hij er ook bij?’
Vrouwe Catelyns ogen wendden zich geen ogenblik van hem af. Ze knikte.
Merret Frey opende zijn mond voor een smeekbede, maar de strop smoorde zijn woorden. Terwijl het touw diep in het zachte vlees onder zijn kin sneed, verloren zijn voeten het contact met de aarde. Trappelend en stuiptrekkend ging hij de lucht in, omhoog, steeds verder omhoog.