Ik heb geen geluk, dacht hij verbitterd. Ik heb verdomme nooit een greintje geluk gehad. Hij was een forse kerel, breed van borst en schouders, zij het maar van gemiddelde lengte. De afgelopen tien jaar was hij slap en vlezig geworden, wist hij, maar in zijn jonge jaren was Merret bijna even robuust geweest als ser Hostien, zijn oudste volle broer, die doorgaans als de sterkste van heer Walder Freys nazaten werd beschouwd. Als jongen was hij naar Crakenhal gestuurd om bij de familie van zijn moeder als page te dienen. Toen de oude heer Somner hem als schildknaap aannam, was iedereen ervan uitgegaan dat hij binnen een paar jaar ser Merret zou zijn, maar de broederschap van vogelvrijen van het koningsbos had lak aan die plannen gehad. Terwijl zijn medeschildknaap Jaime Lannister zich met roem had overladen, had Merret eerst bij een kamphoer een geslachtsziekte opgelopen, en slaagde hij er vervolgens in zich te laten vangen door een vrouw, degene die het Witte Reekalf werd genoemd. Heer Somner had hem weliswaar van de vogelvrijen losgekocht, maar in het eerstvolgende gevecht was hij geveld door een mokerslag die zijn helm in stukken en hemzelf twee weken lang bewusteloos had geslagen. Iedereen had hem al opgegeven, was hem later verteld.
Merret was niet doodgegaan, maar zijn dagen als krijgsman waren geteld. Zelfs bij de lichtste slag op zijn hoofd werd hij bijna blind van de pijn en barstte hij in tranen uit. Onder die omstandigheden kwam hij niet in aanmerking voor de ridderslag, had heer Somner hem, niet onvriendelijk, meegedeeld. Hij was naar de Tweeling teruggestuurd om daar het voorwerp van heer Walders venijnige verachting te worden. Daarna was Merrets pech alleen maar groter geworden. Zijn vader was er op de een of andere manier in geslaagd, een goed huwelijk voor hem te sluiten. Hij was met een van heer Darrings dochters gehuwd, in de tijd dat de Darrings nog hoog bij koning Aerys in de gunst stonden. Maar hij had zijn bruid nog maar nauwelijks ontmaagd, zo leek het, of Aerys verloor zijn troon. Anders dan de Freys waren de Darrings vooraanstaande aanhangers van de Targaryens, hetgeen hun de helft van hun grondgebied, het merendeel van hun rijkdom en bijna al hun macht kostte. Wat zijn gemalin betrof, zijn had hem meteen al een grote teleurstelling gevonden en was hardnekkig jarenlang alleen maar meisjes blijven werpen, drie levende, een doodgeboren, en een die als zuigeling stierf. Pas toen had ze eindelijk een zoon voortgebracht. Zijn oudste dochter was een slet gebleken, de tweede een slokop. Toen Ami in de stallen met niet minder dan drie paardenknechten was betrapt, had hij haar verdomme aan een hagenridder moeten uithuwelijken. Die situatie kon met geen mogelijkheid nog erger worden, had hij gedacht… totdat ser Peet besloot dat hij roem kon verwerven door ser Gregor Clegane te verslaan. Ami was als weduwe naar huis terug gedraafd, tot Merrets ontsteltenis, maar ongetwijfeld tot vreugde van iedere staljongen in de Tweeling. Merret had durven hopen dat zijn geluk hem eindelijk begon toe te lachen toen Rous Bolten zijn Walda als bruid uitkoos in plaats van haar slankere en meer aantrekkelijke nichtjes. Het bondgenootschap met Bolten was belangrijk voor het huis Frey en zijn dochter had het helpen bezegelen. Dat moest toch iets waard zijn, had hij gedacht. De oude man had hem snel uit de droom geholpen. ‘Hij heeft haar uitgekozen omdat ze dïk is,’ had heer Walder gezegd. ‘Dacht je dat het Bolten ook maar een mommersreet kan schelen dat ze jouw welp is? Denk je dat-ie dacht: Hè, Merret Schaapskop, dat is precies de man die ik als schoonvader wil? Die Walda van jou is een zeug in een zijden jurk, daarom heeft hij haar uitgezocht, en geloof maar niet dat ik je dat in dank afneem. We hadden hetzelfde bondgenootschap voor de helft van de prijs kunnen krijgen als jouw koteletje zo nu en dan haar lepel eens had neergelegd.’
De definitieve vernedering was hem glimlachend toegebracht toen Lamme Lothar hem bij zich had geroepen om zijn rol tijdens Roslins bruiloft te bespreken. ‘We moeten allemaal ons steentje bijdragen, overeenkomstig onze talenten,’ had zijn halfbroer gezegd.
‘Jij hebt maar één taak, Merret, en meer niet, maar ik denk dat je daar heel geschikt voor bent. Jij moet ervoor zorgen dat Groot j on Omber zo ladderzat wordt dat hij nauwelijks op zijn benen kan staan, laat staan vechten.’
En zelfs daarin heb ik gefaald. Hij had die reus van een noorderling genoeg wijn gevoerd om drie normale kerels te vellen, maar toen Roslin naar bed was gebracht, was de Grootjon er toch nog in geslaagd de eerste man die hem lastig viel zijn zwaard af te pakken en daarbij zijn arm te breken. Er waren acht mannen nodig geweest om hem in de ketens te slaan, en dat had zo’n moeite gekost dat er twee man gewond waren geraakt, eentje was omgekomen en de arme ouwe ser Leslyn Heeg nu een half oor minder had. Toen hij zijn handen niet meer kon gebruiken, had Omber met zijn tanden gevochten.
Merret hield even de teugels in en sloot zijn ogen. Zijn hoofd bonkte precies als die ellendige trom die ze tijdens de bruiloft geroerd hadden, en een ogenblik lang moest hij alles in het werk stellen om in het zadel te blijven. Ik moet verder rijden, vermande hij zich. Als hij Petyr Pukkel mee terugbracht, zou dat hem vast de gunst van ser Ryman opleveren. Petyr mocht dan lichtelijk ongelukkig zijn, hij was niet zo’n kille als Edwyn, noch zo opvliegend als Zwarte Walden De jongen zal me dankbaar zijn voor mijn aandeel, en zijn vader zal zien dat ik trouw ben, een man die het waard is om bij de hand te houden.
Maar alleen als hij met zonsondergang ter plaatse was met het goud. Merret wierp een blik op de hemel. Precies op tijd. Hij moest iets aan het trillen van zijn handen doen. Hij pakte de waterzak die aan zijn zadel hing, ontkurkte die en nam een diepe teug. De wijn was zwaar en zoet, zo donker dat hij bijna zwart was, maar goden, wat smaakte hij lekker.
De ringmuur van Oudestenen placht eens de hele heuveltop te omsluiten als een kroon de kruin van een koning. Nu restten nog slechts de fundering en wat heuphoge stapels afbrokkelende steen met plakken korstmos erop. Merret reed langs de lijn van de Muur totdat hij bij de plaats kwam waar het poortgebouw moest hebben gestaan. Hier stond meer overeind en hij moest afstijgen om zijn paard tussen de puinhopen door te leiden. In het westen ging de zon achter een laaghangende wolkenbank schuil. De hellingen waren met gaspeldoorns en varens begroeid en eenmaal binnen de verdwenen ommuring kwam het onkruid hem tot de borst. Merret maakte zijn zwaard los in de schede en keek wantrouwig om zich heen, maar hij zag geen vogelvrijen. Kan het zijn dat dit de verkeerde dag is? Hij bleef staan en wreef met zijn duimen over zijn slapen, maar dat hielp de druk achter zijn ogen niet verminderen. Zevenvoudige hel, verdomme… Van ergens diep in het kasteel kwam zachte muziek door het geboomte zweven. Merret merkte dat hij ondanks zijn mantel huiverde. Hij trok zijn waterzak open en dronk nog wat wijn. Ik kan gewoon weer opstijgen, naar Oudstee rijden en het goud verzuipen. Van zaken doen met vogelvrijen is nooit enig goeds gekomen. Die smerige kleine teef van een Wenda had een hinde in de huid van zijn bil gebrand toen ze hem gevangenhield. Geen wonder dat zijn vrouw een afkeer van hem had. Ik moet doorzetten. Misschien wordt Petyr Pukkel ooit heer van de Oversteek. Edwyn heeft geen zoons en Zwarte Walder alleen maar bastaards. Petyr zal zich herinneren wie hem is komen halen. Hij nam nog een slok, deed de stop weer in de zak en leidde zijn hakkenei langs neergestort puin, doornstruiken en iele, door de wind gestriemde boompjes in de richting van de geluiden, naar wat eens het binnenhof van het kasteel was geweest.
Gevallen bladeren bedekten de grond als krijgslieden na een grote slachtpartij. Een man in gelapte, verschoten groene kleren zat met gekruiste benen op een verweerde stenen graftombe en tokkelde op de snaren van een houtharp. De muziek klonk gedempt en treurig. Merret kende het lied. Hoog in de zalen van de vorsten van weleer, danste Jannie met haar geesten in het rond…
Читать дальше