‘Weet je dat zeker?’ vroeg Waterwind.
‘Geloof me maar,’ antwoordde Raistlin. ‘Ik ben er erg bedreven in. In de kruidenkunde bedoel ik,’ voegde hij er vrijwel zonder hapering aan toe toen hij de Vlakteman zag huiveren.
‘Als ik nog leef’ zei Waterwind zachtjes, ‘zal ik haar — hun — zelf het drankje geven. Zo niet...’
‘Ik begrijp het. Je kunt me vertrouwen,’ zei de magiër.
‘En Laurana dan?’ vroeg Caramon. ‘Je weet hoe elfen zijn. Zij zal niet—’
‘Laat dat maar aan mij over,’ zei Raistlin zachtjes.
De Vlakteman keek de magiër met groeiende afschuw aan. Raistlin stond er koeltjes bij met zijn handen in de mouwen van zijn gewaad gestoken en zijn kap op zijn hoofd. Waterwind keek naar zijn dolk en dacht na over het alternatief. Nee, dat zou hij niet kunnen. Niet op die manier.
‘Goed dan,’ zei hij, moeizaam slikkend. Hij aarzelde, bang om de trap af te gaan en de anderen onder ogen te komen. Maar de dodelijke geluiden op straat werden luider. Abrupt draaide Waterwind zich om en liet de broers achter.
‘Ik zal in het harnas sterven,’ zei Caramon tegen Raistlin. Hij deed zijn best om nuchter te klinken, maar na de eerste paar woorden sloeg zijn stem al over. ‘Raist, beloof me dat je dat spul zult innemen als ik... er niet meer ben om...’
‘Dat zal niet nodig zijn,’ zei Raistlin eenvoudig. ‘Ik heb de kracht niet om zo’n hevige strijd te overleven. Ik zal door mijn magie sterven.’
Tanis en Gilthanas vochten zich een weg door de mensenmassa. De sterkere halfelf hield de elf vast terwijl ze zich duwend, klauwend en slaand tussen de paniekerige mensen door drongen. Keer op keer zochten ze dekking voor de draken. Gilthanas verdraaide zijn knie, viel een portiek in en was vanaf dat moment gedwongen om geleund op Tanis’ schouder met een van pijn vertrokken gezicht voort te hinken.
De halfelf fluisterde een dankgebedje toen hij de herberg van de Rode Draak zag, maar het gebed ging over in gevloek toen hij de zwarte, reptielachtige gestalten zag die zich aan de voorkant verdrongen. Hij sleurde Gilthanas, die uitgeput door de pijn als een blindeman naast hem mee strompelde, mee een diep portiek in.
‘Gilthanas!’ riep Tanis. ‘De herberg! Hij wordt aangevallen!’
Gilthanas sloeg zijn glazige ogen op en keek niet-begrijpend voor zich uit. Toen leek het tot hem door te dringen, want hij schudde met een zucht zijn hoofd. ‘Laurana,’ zei hij, happend naar adem. Hij probeerde het portiek uit te hompelen. ‘We moeten ze zien te bereiken.’ Hij zakte in Tanis’ armen ineen.
‘Hier blijven,’ zei de halfelf. Hij liet Gilthanas zakken tot die zat. ‘Je kunt je nauwelijks bewegen. Ik zal proberen erdoor te komen. Ik loop om het gebouw heen, dan kan ik van achteren naderen.’
Tanis rende weg, van het ene portiek naar het andere, en hield zich zo goed mogelijk tussen het puin verborgen. Hij was ongeveer een blok van de herberg verwijderd toen hij een schorre kreet hoorde. Toen hij zich omdraaide, zag hij Flint wild naar hem gebaren. Tanis stak op een holletje de straat over.
‘Wat is er?’ vroeg hij. ‘Waarom ben je niet bij de anderen...’ De halfelf hield halverwege zijn zin op. ‘O, nee,’ fluisterde hij.
De dwerg zat met een gezicht dat besmeurd was met as en tranen op zijn knieën naast Tasselhof. De kender lag klem onder een balk die op straat was terechtgekomen. Tas’ gezicht, het gezicht van een vroegwijs kind, was asgrauw en zijn huid voelde klam aan.
‘Dat stomme leeghoofd van een kender,’ kreunde Flint. ‘Net iets voor hem om onder een instortend huis te gaan lopen.’ De handen van de dwerg zaten onder de bloedende wonden na zijn vergeefse pogingen om de balk op te tillen, iets waarvoor drie mannen oféén Caramon nodig zouden zijn geweest. Tanis legde zijn hand tegen Tas’ hals. Zijn hartslag was erg zwak.
‘Blijf bij hem,’ zei Tanis overbodig. ‘Ik ga naar de herberg. Ik kom terug met Caramon!’
Flint keek grimmig naar hem op en wierp toen een blik op de herberg. Allebei hoorden ze de kreten van de draconen en zagen ze hun wapens glanzen in de gloed van de vlammen. Nu en dan lichtte er in de herberg een onnatuurlijk schijnsel op— Raistlins magie. De dwerg schudde zijn hoofd. Hij wist dat hij nog eerder zou leren vliegen dan dat Tanis erin zou slagen Caramon daaruit te halen.
Toch slaagde Flint erin te glimlachen. ‘Tuurlijk, jongen, ik blijf wel bij hem. Vaarwel, Tanis.’
Tanis slikte moeizaam en probeerde antwoord te geven, maar al snel gaf hij het op en rende hij verder de straat door.
Raistlin, die zo hard moest hoesten dat hij nauwelijks op de been kon blijven, veegde het bloed van zijn lippen en haalde een klein, zwart, leren buideltje uit een binnenzak diep in zijn gewaad. Hij had nog maaréén spreuk over en nauwelijks genoeg energie om hem uit te spreken. Nu probeerde hij met handen die beefden van uitputting de inhoud van het buideltje in de kan met wijn te schudden die Caramon op zijn bevel was gaan halen voordat de strijd was losgebarsten. Maar zijn handen trilden te erg, en hij klapte voorover van het hoesten.
Toen voelde hij een hand op de zijne. Hij keek op en zag dat het Laurana was. Ze pakte het buideltje uit zijn tengere vingers. Haar eigen hand was besmeurd met groen draconenbloed.
‘Wat is dit?’ vroeg ze.
‘Een ingrediënt voor een betovering,’ antwoordde de magiër verstikt. ‘Schud het in de wijn.’
Laurana knikte en schudde het mengsel in de wijn, zoals haar was opgedragen. Het loste meteen op.
‘Niet opdrinken,’ zei de magiër waarschuwend toen de hoestbui voorbij was.
Laurana keek hem aan. ‘Wat is het dan?’
‘Een slaapmiddel,’ fluisterde Raistlin met glinsterende ogen.
Laurana glimlachte wrang. ‘Ben je soms bang dat we vanavond niet kunnen slapen?’
‘Een ander soort slaapmiddel,’ antwoordde Raistlin. Hij keek haar indringend aan. ‘Dit doet het lijken of je dood bent. De hartslag wordt zo traag dat hij bijna niet opvalt, de ademhaling valt bijna stil, de huid wordt koud en bleek en de ledematen verstijven.’
Laurana sperde haar ogen open. ‘Waarom...’ begon ze.
‘Als laatste redmiddel. Als de vijand denkt dat je dood bent, laat hij je op het slagveld achter. Als je geluk hebt, tenminste. Zo niet…’
‘Zo niet?’ drong Laurana met een bleek gezicht aan.
‘Tja, het is wel eens voorgekomen dat iemand omringd door vlammen op zijn eigen lijkstapel wakker is geworden,’ zei Raistlin onaangedaan. ‘Maar ik acht de kans niet groot dat ons zoiets overkomt.’
Ademhalen ging inmiddels iets makkelijker, dus ging hij zitten, waarbij hij onwillekeurig ineendook toen een al afgeschoten pijl boven hem losraakte en vlak achter hem op de grond viel. Hij zag Laurana’s hand beven en besefte dat ze niet zo kalm was als ze uit alle macht probeerde te doen voorkomen.
‘Is dat je plan, dat we dat gaan innemen?’ vroeg ze.
‘Het zal voorkomen dat we door de draconen worden gemarteld.’
‘Hoe weet je dat?’
‘Geloof me nu maar,’ zei de magiër met een vage glimlach.
Laurana wierp hem een steelse blik toe en voelde de rillingen over haar rug lopen. Afwezig veegde ze haar met bloed bevlekte vingers af aan haar leren wapenrusting. Het bloed ging er niet af, maar dat merkte ze niet. Naast haar boorde een pijl zich met een droge tik in de muur. Ze schrok er niet eens van, maar staarde er met doffe blik naar.
Caramon dook op uit de rook in de brandende gelagkamer. Hij bloedde uit een pijlwond in zijn schouder, zodat zijn rode bloed zich vermengde met het groene bloed van zijn vijanden. Het was een merkwaardige combinatie.
‘Ze slaan de voordeur in,’ zei hij hijgend. ‘Van Waterwind moesten we hiernaartoe.’
‘Moet je horen!’ zei Raistlin waarschuwend. ‘Dat is niet de enige plek waar ze proberen binnen te komen!’ Er klonk een dreun, gevolgd door het geluid van splinterend hout, bij de deur tussen de keuken en het steegje achter het gebouw.
Читать дальше