De trompetten van de dood.
7
Niet voorbestemd elkaar in deze wereld weer te zien…
De reisgenoten hadden net de markt bereikt toen Tanis de eerste vlucht draken zag.
De groep had zich losgemaakt van de ridders, en het was geen plezierig afscheid geweest. De ridders hadden geprobeerd hen over te halen met hen mee de heuvels in te vluchten. Toen ze weigerden, had Derek erop gestaan dat Tasselhof hen zou vergezellen, aangezien de kender de enige was die wist waar de drakenbollen zich bevonden. Wetend dat Tas toch maar bij de ridders weg zou lopen, voelde Tanis zich opnieuw gedwongen nee te zeggen.
‘Neem de kender mee, Sturm, en kom met ons mee,’ beval Derek zonder acht te slaan op Tanis.
‘Dat kan ik niet doen, mijn heer,’ antwoordde Sturm met zijn hand op Tanis’ arm. ‘Hij is mijn leider, en mijn loyaliteit ligt in de eerste plaats bij mijn vrienden.’
Dereks stem was kil van woede. ‘Als dat je besluit is,’ zei hij, ‘kan ik je niet tegenhouden. Maar dit spreekt tegen je, Sturm Zwaardglans. Denk erom dat je nog geen ridder bent. Nog niet. Het is voor jou te hopen dat ik niet aanwezig ben wanneer de Raad moet beslissen of je tot ridder zult worden geslagen.’
Sturm werd lijkbleek. Hij wierp een zijdelingse blik op Tanis, die zijn best deed om zijn verbijstering over dat onverwachte nieuws te verbergen. Er was echter geen tijd om erover na te denken. Het akelige trompetgeschal dat door de kille wind werd aangevoerd, kwam steeds dichterbij. De ridders en de reisgenoten gingen ieder hun eigen weg: de ridders naar hun kamp in de heuvels, de reisgenoten terug naar de stad.
Ze troffen de stadsbewoners voor hun huizen aan, waar ze stonden te gissen naar de betekenis van het merkwaardige trompetgeschal, dat ze nooit eerder hadden gehoord en niet konden plaatsen. Slechtséén Tar sier hoorde het en begreep wat het betekende. In de raadskamer stond de heer meteen op toen hij het geluid hoorde. Met een ruk draaide hij zich om naar de meesmuilende dracoon die achter hem in de schaduw zat.
‘Je zei dat we gespaard zouden blijven!’ zei de heer met opeengeklemde kaken. ‘We zijn nog bezig met onderhandelingen…’
‘De Drakenheer was de onderhandelingen beu,’ antwoordde de dracoon, die een gaap moest onderdrukken. ‘En de stad zal wel degelijk gespaard blijven — zodra iedereen zijn lesje heeft geleerd, uiteraard.’
De heer liet zijn hoofd in zijn handen zakken. De andere raadsleden, die niet helemaal begrepen wat er gebeurde, staarden elkaar vol afschuw aan toen ze tranen tussen de vingers van de heer heen zagen sijpelen.
Buiten waren inmiddels rode draken in de lucht te zien, honderden draken. Met vleugels die in het licht van de ondergaande zon uit pure vlammen leken te bestaan, vlogen ze in groepjes van drie tot vijf. De bevolking van Tarsis wistéén ding heel zeker: boven hen vloog de dood.
Toen de draken hun eerste duikvluchten uitvoerden boven de stad, ging de drakenvrees voor hen uit, waardoor de paniek sneller dan het felste vuur om zich heen greep. De mensen konden maar aanéén ding denken toen het wegstervende daglicht werd tegengehouden door de enorme drakenvleugels: ontsnappen.
Maar ontsnappen was niet mogelijk.
Na die eerste duikvlucht wisten de draken dat ze geen tegenstand zouden ondervinden, dus sloegen ze toe. De een na de ander beschreef een cirkel om zich vervolgens als een komeet te laten vallen en met hun vurige adem het ene gebouw na het andere in de as te leggen. Het om zich heen grijpende vuur wakkerde de wind aan. Verstikkende rookwolken vulden de straten en veranderden de schemering in nacht. As daalde als zwarte regen neer. Gegil van angst ging over in geschreeuw van pijn toen de eerste mensen stierven in de brandende hel die Tarsis heette.
Een zee van doodsbange mensen golfde door de door vlammen verlichte straten. Er waren er maar weinig die goed wisten waar ze naartoe gingen. Sommigen riepen dat ze in de heuvels veilig zouden zijn, anderen renden langs de oude kade, nog weer anderen probeerden de stadspoorten te bereiken. En boven hen vlogen steeds de draken, naar believen vuurspuwend en moordend.
De zee van mensen stortte zich op Tanis en zijn metgezellen, wierp hen tegen de grond, dreef hen uiteen, drukte hen tegen de gebouwen. De rook verstikte hen en prikte in hun ogen. Ze werden door tranen verblind terwijl ze zich verzetten tegen de drakenvrees die hen gek dreigde te maken.
De hitte was zo intens dat sommige gebouwen simpelweg uiteenspatten. Tanis ving Gilthanas op toen die tegen de muur van een gebouw werd geslingerd. Hij hield hem stevig vast en kon slechts hulpeloos toezien hoe de rest van zijn vrienden door de mensenmassa werd meegesleurd.
‘Terug naar de herberg!’ schreeuwde Tanis. ‘We spreken af in de herberg!’ Maar of ze hem hadden gehoord, wist hij niet. Hij kon er slechts op vertrouwen dat ze allemaal zouden proberen die kant op te gaan.
Sturm nam Alhana in zijn sterke armen en nam haar mee door de stad, waar de dood heerste, waarbij hij haar soms droeg en dan weer meesleurde. Hij probeerde door de as heen te turen om te zien waar de anderen waren, maar het was hopeloos. Dat was het begin van de wanhopigste strijd die hij ooit had gevoerd, want hij moest niet alleen zelf op de been blijven, maar ook Alhana ondersteunen terwijl de ene na de andere angstaanjagende mensengolf hen overspoelde.
Toen werd Alhana uit zijn armen gerukt door de gillende mensen, die met hun laarzen alles vertrapten wat hen in de weg stond. Sturm perste zich tussen de massa, duwend en stotend met zijn geharnaste ellebogen, tot hij Alhana’s polsen kon beetpakken. Doodsbleek en bevend van angst klampte ze zich met al haar kracht aan zijn handen vast, en eindelijk lukte het hem om haar naar zich toe te trekken. Er schoof een schaduw over hen heen. Onder wreed gekrijs stortte zich een draak op de straat waarin het krioelde van de mannen, vrouwen en kinderen. Sturm dook weg in een portiek en schermde Alhana met zijn lichaam af. Vuur golfde door de straat. Het gegil van de stervenden was hartverscheurend.
‘Niet kijken!’ fluisterde Sturm tegen Alhana, terwijl hij haar tegen zich aan drukte. De tranen stroomden over zijn wangen. De draak verdween, en opeens was het afschuwelijk, ondraaglijk stil. Niets bewoog.
‘Kom, laten we gaan nu het kan,’ zei Sturm met onvaste stem. Zich stevig aan elkaar vasthoudend strompelden ze met verdoofde zintuigen het portiek uit. Na een tijdje waren ze zo misselijk en duizelig van de rook en de stank van verschroeid vlees dat ze gedwongen waren opnieuw de beschutting van een portiek op te zoeken.
Even konden ze niets anders doen dan elkaar vasthouden, dankbaar voor het korte respijt, maar gekweld door de wetenschap dat ze binnen een paar tellen weer die levensgevaarlijke straat op moesten.
Alhana legde haar hoofd tegen Sturms borst. Het doorleefde, ouderwetse harnas voelde koel aan tegen haar huid. Het harde metalen oppervlak was geruststellend, en eronder kon ze zijn hart horen kloppen, snel maar regelmatig en sussend. De armen die om haar heen lagen waren sterk, stevig en gespierd. Zijn handen streken over haar zwarte haar.
Alhana, kuise maagd van een streng, rigide volk, wist al heel lang wanneer, waar en met wie ze zou trouwen. Hij was een elfenheer, en in overeenstemming met hun afspraak hadden ze elkaar in al die jaren sinds het was geregeld niet aangeraakt. Hij was bij het volk achtergebleven, terwijl Alhana was teruggekeerd om haar vader te zoeken. Zo was ze in de mensenwereld verzeild geraakt, en ze tolde ervan op haar benen. Ze verachtte hen, maar tegelijkertijd fascineerden ze haar. Ze waren overweldigend met hun rauwe, ongetemde emoties. En net op het moment dat ze dacht dat ze hen voor altijd zou haten en minachten, bewees eréén dat hij anders was dan de rest.
Alhana keek op in Sturms diepbedroefde gezicht en zag daar trots, nobelheid, strikte, onbuigzame discipline en een constant streven naar perfectie, onbereikbare perfectie. Maar vooral de diepe bedroefdheid in zijn ogen. Alhana voelde zich aangetrokken tot deze man, deze mens. Toen ze zich overgaf aan zijn kracht, zich liet troosten door zijn aanwezigheid, verspreidde zich een zoete, schrijnende hitte door haar lichaam, en opeens besefte ze dat dat vuur een groter gevaar voor haar betekende dan het vuur van duizend draken.
Читать дальше