Bij de gedachte aan zijn Duistere Koningin draaide hij zich half om en wierp een snelle blik op de nis boven zijn hoofd. De troon die daar stond, de grootste en indrukwekkendste in de hele zaal, was nog leeg. De poort die ernaartoe leidde was gehuld in de levende, ademende duisternis. Er was geen trap die naar die troon leidde. De poort was de enige in- en uitgang. En waar de poort naartoe leidde... daar wilde hij liever niet bij stilstaan. Uiteraard was er nog nooit een sterveling aan de andere kant van dat ijzeren traliewerk geweest.
De Koningin was nog niet gearriveerd. Dat verbaasde hem niet. Deze inleidende ceremonie was beneden haar waardigheid. Ariakas ging weer recht op zijn troon zitten. Zijn blik ging — toepasselijk genoeg, dacht hij verbitterd — van de troon van de Duistere Koningin naar die van de Zwarte Vrouwe. Kitiara was er natuurlijk wel. Dit was haar moment van triomf, dat dacht ze althans. Binnensmonds sprak Ariakas een vloek over haar uit.
‘Ze doet maar wat ze niet laten kan,’ mompelde hij, slechts met een halfoor luisterend toen de sergeant de naam van heer Padh herhaalde. ‘Ik ben er klaar voor.’
Opeens drong tot Ariakas door dat er iets niet klopte. Maar wat? Wat gebeurde er? In gedachten verzonken als hij was, had hij geen aandacht aan de ceremonie besteed. Wat was er mis? Stilte... een doodse stilte die volgde op... wat? Hij dacht diep na en probeerde zich te herinneren wat er zojuist was gezegd. Toen wist hij het weer. Hij liet zijn duistere gedachten voor wat ze waren en staarde grimmig naar de tweede troon links van hem. De massa soldaten in de zaal, voor het merendeel draconen, golfde als een dodelijke zee aan zijn voeten toen alle ogen op dezelfde troon werden gericht.
Hoewel het draconenleger dat onder het bevel van heer Padh stond wel aanwezig was en hun vaandels zichtbaar waren tussen die van de andere draconen die in de houding midden in de Audiëntiezaal stonden, bleef de troon leeg.
Tanis, die op de trap naar Kitiara’s podium stond, volgde Ariakas’ strenge, kille blik. De halfelf had zijn oren gespitst bij het horen van de naam Padh. Er verscheen een beeld van de kobold voor zijn geestesoog, zoals hij hem had zien staan in het stof op de weg naar Soelaas. Het deed hem denken aan die warme herfstdag die het begin had betekend van deze lange, donkere reis. Het bracht herinneringen bij hem boven aan Flint en Sturm... Tanis klemde zijn kiezen op elkaar en dwong zichzelf zich te concentreren op wat er gebeurde. Het verleden was voorbij, afgelopen, en zou — zo hoopte hij vurig — snel vergeten zijn.
‘Heer Padh?’ zei Ariakas boos. De soldaten in de zaal mompelden tegen elkaar. Nog nooit had een Drakenheer het bevel genegeerd om een Congregatie bij te wonen.
Een menselijke drakenlegerofficier beklom de trap naar het lege podium. Op de bovenste tree - het protocol verbood hem verder te gaan - bleef hij staan, stamelend van angst voor die zwarte ogen en, erger nog, de in schaduwen gehulde nis boven Ariakas’ troon. Hij haalde even diep adem voordat hij verslag uitbracht.
‘Ik... ik moet mijn heer en hare duistere majesteit’ — een nerveuze blik op de donkere nis die nog steeds leeg leek — ‘tot mijn spijt melden dat Drakenheer Pa... eh, Padh op ongelukkige wijze voortijdig aan zijn eind is gekomen.’
Tanis, die op de bovenste tree stond van het podium waarop Kitiara op haar troon zat, hoorde haar achter zich spottend snuiven achter haar drakenhelm. Een geamuseerd gegrinnik verspreidde zich door het publiek, en de drakenlegerofficiers wisselden veelbetekenende blikken.
Heer Ariakas vond het echter niet amusant. ‘Wie heeft het gewaagd een Drakenheer te doden?’ vroeg hij boos, en bij het horen van zijn stem — en de dreiging in zijn woorden — zweeg het publiek.
‘Het was in K-Kenderheem, mijn heer,’ antwoordde de officier met een stem die galmde door de enorme granieten ruimte. Hij zweeg. Zelfs van die afstand kon Tanis zien dat de man keer op keer nerveus zijn vuist balde. Het was overduidelijk dat hij nog meer slecht nieuws had en dat hij het liever niet wilde vertellen.
Ariakas staarde de officier woedend aan. De man schraapte zijn keel en ging verder.
‘Het spijt me te moeten melden, mijn heer, dat Kenderheem v...’ Even begaf de stem van de man het volledig. Alleen met een heroïsche krachtsinspanning kon hij doorgaan. ‘Verloren is.’
‘Verloren!’ herhaalde Ariakas met een stem als een bliksemflits.
De officier leek in elk geval door angst getroffen. Lijkbleek begon hij onsamenhangend te stamelen, maar uiteindelijk besloot hij kennelijk dat het maar beter achter de rug kon zijn, want hij wist eruit te persen: ‘Drakenheer Padh is op achterbakse wijze vermoord door een kender, Kronin Distelknoop genaamd, en zijn leger is verdreven uit...’
Nu klonk er een diep gebrom uit het publiek, gegrauw van woede en opstandigheid, dreigementen om heel Kenderheem met de grond gelijk te maken. Ze zouden dat ellendige ras van de bodem van Krynn vegen...
Met zijn geschoeide hand maakte Ariakas een fel, geërgerd gebaar. Meteen viel er een stilte.
Die vrijwel meteen werd verbroken.
Kitiara begon te lachen.
Het was een vreugdeloze lach, arrogant en spottend, die luid galmde in de diepte van het metalen masker.
Met een van verontwaardiging verwrongen gezicht stond Ariakas op. Hij deed een stap naar voren, en op hetzelfde moment blonk er overal staal omdat zijn draconen hun zwaarden uit de schede trokken en met hun speren op de grond beukten.
Zodra ze dat zagen, sloten Kitiara’s soldaten de gelederen en liepen achteruit, dicht om het podium van hun heer heen, dat zich rechts van Ariakas bevond. Intuïtief legde Tanis zijn hand op zijn zwaard. Hij betrapte zichzelf erop dat hij een stap dichter bij Kitiara ging staan, ook al betekende dat dat hij op het podium moest gaan staan, waar niemand hoorde te komen.
Kitiara verroerde zich niet. Ze bleef rustig zitten en nam Ariakas op met een hoon die wellicht niet zichtbaar, maar wel voelbaar was.
Opeens viel er een ademloze stilte, alsof ieders adem door een ongeziene kracht werd afgesneden. Gezichten verbleekten, de aanwezigen hapten verstikt naar adem. Longen schrijnden, ogen werden troebel, harten sloegen een slag over. Toen leek alle lucht uit de zaal te worden gezogen en kwam er duisternis voor in de plaats.
Was het echte, natuurlijke duisternis? Of een duisternis die alleen in hun geest bestond? Tanis wist het niet zeker. Hij zag de duizenden toortsen in de zaal fel oplaaien, hij zag de duizenden kaarsen flonkeren als sterren aan de nachtelijke hemel. Maar zelfs de nachtelijke hemel was niet zo donker als de duisternis die hij nu waarnam.
Zijn hoofd tolde. Wanhopig probeerde hij te ademen, maar het was alsof hij weer in de Bloedzee van Istar lag. Zijn knieën beefden zo dat ze hem bijna niet konden dragen. De kracht vloeide weg uit zijn lichaam, hij wankelde en viel, en terwijl hij zich happend naar adem op de grond liet zakken, was hij zich er vaag van bewust dat er her en der ook anderen vielen. Hoewel bewegen een kwelling was, hief hij zijn hoofd, en hij zag dat Kitiara slap voorover op haar troon zat, alsof ze door een onzichtbare kracht naar beneden werd gedrukt.
Toen trok de duisternis op. Koele, zoete lucht stroomde in zijn longen. Met een schok zette zijn hart zich weer in beweging. Het bloed vloeide naar zijn hoofd, zo snel dat hij bijna van zijn stokje ging. Even kon hij alleen maar achterover tegen de trap leunen, verzwakt en duizelig, terwijl er wit licht in zijn hoofd uiteenspatte. De mist voor zijn ogen trok op, en hij zag dat de draconen nergens last van hadden. Stoïcijns waren ze blijven staan, hun blik strak gericht op die ene plek.
Tanis sloeg zijn ogen op naar het indrukwekkende podium dat leeg was gebleven. Tot nu toe. Het bloed stolde in zijn aderen en zijn adem stokte bijna opnieuw. Tachisis, Koningin van de Duisternis, had de Audiëntiezaal betreden.
Читать дальше