Toen hadden de bomen dood geleken. Hun takken waren kaal en verwrongen en er kroop een kille mist over de grond rond hun stammen. Het bos was duister en wemelde van de schaduwachtige vormen. Maar de bomen waren niet dood geweest. In feite hadden ze de griezelige gewoonte een persoon te volgen. Tas herinnerde zich dat hij geprobeerd had van het Bos weg te lopen, om vervolgens te merken dat hij – ongeacht de richting waarin hij dacht te lopen – het Bos altijd weer in liep.
Dat was op zich al eng genoeg, maar toen Caramon het Bos in liep, was het dramatisch veranderd. De dode bomen begonnen te groeien en veranderden in vallenbomen! Het Bos was veranderd van een donker, verboden en doods bos in een prachtig groen en gouden bos, vol van leven. Vogels zongen zoet in de takken van de vallenbomen en nodigden hen uit om het bos te betreden.
En nu was het Bos weer veranderd. Tas keek er verbaasd naar. Het leek op beide bossen die hij zich herinnerde – en toch op geen van beide. De bomen leken dood, hun verwrongen takken waren sterk en kaal. Maar terwijl hij keek, dacht hij dat hij ze zag bewegen op een manier die juist bijzonder levendig leek! Zich uitstrekkend, als grijpende armen...
Met zijn rug naar het griezelige Wayreth Bos, onderzocht Tas zijn omgeving. Alles was precies hetzelfde als in Soelaas. Er stond geen enkele boom overeind – levend of dood. Hij was omgeven door niets anders dan zwartgeblakerde, geëxplodeerde boomstronken. De grond was bedekt met dezelfde slijmerige, grijze modder. Voor zover hij kon zien was er slechts troosteloosheid en dood...
‘Caramon,’ riep Tas, plotseling wijzend.
Caramon keek in de richting die Tas aanwees. Naast een van de stronken lag een opgerolde figuur.
‘Daar ligt iemand!’ schreeuwde Tas opgewonden. ‘Er is hier dus nog iemand!’
‘Tas!’ riep Caramon waarschuwend, maar voor hij hem kon tegenhouden, rende de kender er al heen.
‘Hé!’ schreeuwde hij. ‘Hallo! Slaap je? Wakker worden!’
Hij boog zich voorover en schudde aan de figuur die stijfde andere kant oprolde bij zijn aanraking.
‘O!’ Tas deed een stap achteruit. ‘O, Caramon...’ zei hij zacht. ‘Het is Boepoe!’
Ooit, lang geleden, was Raistlin bevriend geweest met de greppeldwerg. Nu staarde ze met holle, niets ziende ogen naar de door sterren verlichte hemel. Gekleed in smerige vodden leek haar kleine lichaam angstig mager en haar groezelige gezicht vertoonde een doodse en lugubere uitstraling. Om haar nek zat een leren riem. Aan het einde van de riem zat een stijve, dode hagedis bevestigd. In de ene hand hield ze een dode rat vast, in de andere een verdroogde kippenpoot. Toen de dood haar overviel had ze alle magie die ze bezat aangesproken, dacht Tas droevig, maar het was tevergeefs geweest.
‘Ze is nog niet lang dood,’ zei Caramon. Hij liep er hinkend heen en knielde pijnlijk neer naast het haveloze kleine lichaam. ‘Het lijkt erop dat ze van de honger is gestorven.’ Hij strekte zijn hand en sloot zachtjes de starende ogen. Toen schudde hij zijn hoofd. ‘Ik vraag me af hoe lang ze zo nog in leven heeft kunnen blijven? De lichamen die we in Soelaas zagen waren al maanden dood, op z’n minst.’
‘Misschien beschermde Raistlin haar,’ zei Tasselhof.
Caramon fronste. ‘Het is gewoon toeval, dat is alles,’ zei hij ruw. ‘Je kent die greppeldwergen toch? Die kunnen op alles leven. Ik denk dat ze juist daarom de laatste levende wezens zijn gebleken. Boepoe, de slimste van het hele stel, slaagde er simpelweg in om langer te overleven dan de rest. Maar – uiteindelijk – komt zelfs een greppeldwerg om in dit van god verlaten land.’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Help me eens overeind.’
‘Wat – wat gaan we met haar doen, Caramon?’ vroeg Tas somber. ‘Laten we haar gewoon hier achter?’
‘Wat kunnen we anders doen?’ mompelde Caramon bars. De aanblik van de greppeldwerg en de nabijheid van het Bos brachten pijnlijke en onwelkome herinneringen terug. ‘Zou jij in die modder begraven willen worden?’ Hij huiverde en keek om zich heen. De stormwolken kwamen nu snel dichterbij; hij kon de bliksemflitsen de grond al zien raken en het gerommel van de donder horen. ‘We hebben niet veel tijd, als je ziet hoe snel de wolken naderbij komen.’
Tas keek hem nog steeds bedroefd aan.
‘Er is trouwens geen levend wezen in de buurt dat haar lichaam zou kunnen schenden, Tas,’ snauwde hij geïrriteerd. Toen hij het gegriefde gezicht van de kender zag, spreidde Caramon niettemin zorgvuldig zijn mantel uit over het uitgemergelde lijk. ‘We moeten nu echt gaan,’ zei bij.
‘Dag, Boepoe,’ zei Tas zachtjes. Terwijl hij de stijve, kleine hand streelde die de dode rat nog steeds stevig vasthield, trok hij de mantel er wat verder overheen toen hij plotseling iets zag flikkeren in Lunitari’s rode licht. Tas snakte naar adem want hij meende het voorwerp te herkennen. Voorzichtig trok hij de dode dwergenvingers uiteen en de dode rat viel op de grond, evenals een schitterende smaragd.
Tas raapte het juweel op. In zijn gedachten was hij terug in... waar was het ook alweer geweest? Xak Tsaroth? Ze hadden zich verstopt in een rioolbuis voor draconensoldaten en Raistlin had een hoestaanval gekregen...
Boepoe keek hem bezorgd aan en rommelde enkele momenten met haar hand in haar tas. Ze haalde er een voorwerp uit dat ze tegen het licht hield. Ze tuurde ernaar, zuchtte eens diep en schudde haar hoofd. ‘Dit niet wat ik zoek,’ mompelde ze.
Tasselhof die een glimp opving van een heldere, kleurige flits, kroop dichterbij. ‘Wat is dat?’ vroeg hij, al wist hij het antwoord al. Raistlin staarde ook met wijd open, glinsterende ogen naar het voorwerp.
Boepoe haalde haar schouders op. ‘Mooie steen,’ zei ze zonder interesse, terwijl ze de tas nogmaals doorzocht.
‘Een smaragd!’ hijgde Raistlin.
Boepoe keek op. ‘Jij mooi vinden?’ vroeg ze aan Raistlin.
‘Heel erg!’ De magiër snakte naar adem.
‘Jij houden.‘Boepoe legde het juweel in de hand van de magiër. Toen haalde ze met een triomfkreet tevoorschijn wat ze eigenlijk had gezocht. Tas, die van dichtbij het wonder wilde aanschouwen, stapte walgend achteruit. Het was een dode – een erg dode – hagedis. Om de stijve staart van de hagedis zat een stuk leer gebonden. Boepoe gaf hem aan Raistlin.
‘Jij om nek dragen,’ zei ze. ‘Geneest hoest.’
‘Dus Raistlin is hier geweest,’ mompelde Tas. ‘Hij gaf dit aan haar, dat moet wel! Maar waarom? Een amulet... als cadeau?’ Hoofdschuddend stond de kender zuchtend op. ‘Caramon?’ Toen zag hij de man het Bos van Wayreth in staren. Hij zag ook diens bleke gezicht en hij kon wel raden waar hij nu aan dacht.
Tasselhof stopte de smaragd in een van zijn zakken.
Het Bos van Wayreth leek net zo dood en verlaten als de rest van de wereld om hen heen. Maar voor Caramon zat het vol herinneringen. Nerveus keek hij naar de vreemde bomen, hun natte stammen en afstervende takken die leken te glinsteren van bloed onder het licht van Lunitari.
‘De eerste keer dat ik hier kwam, was ik bang,’ zei Caramon tegen zichzelf, met zijn hand op het gevest van zijn zwaard. ‘Ik zou het nooit hebben betreden, als het niet om Raistlin ging. De tweede keer was ik zelfs nog banger, toen we Vrouwe Crysania hierheen brachten om hulp voor haar te zoeken. Ik zou er absoluut niet in zijn gegaan als die vogels me niet hadden verleid met hun zoete gezang.’ Hij glimlachte grimmig. ‘Rustgevend is het bos. Rustgevend zijn de huizen. Waar we niet langer groeien en in verval geraken,’ zongen ze. ‘Ik dacht dat ze hulp boden. Ik dacht dat ze me alle antwoorden boden. Maar nu begrijp ik pas wat het lied betekende. De dood, dat is het enige onderkomen, de enige woonplaats waar we niet langer groeien en vervallen!’
Читать дальше