‘Ja, maar ik ben alweer op de been. U wordt ook gauw weer beter.’ Ze tilde zijn hoofd wat op om hem te laten drinken.
‘Welke dag is het?’ vroeg hij.
‘De elfde,’ zei ze na een aarzeling. ‘Ik moest er zelf even over nadenken. Bijna alle collega’s waren ziek en als je dag en nacht doorwerkt, raak je de tel kwijt.’ Ze tikte iets in op de computer en keek fronsend naar de monitoren.
Eigenlijk had hij het al geweten voordat ze het zei, voordat hij het knopje had gezocht. In zijn delirium waren al die koortsige dagen en nachten tot één regenachtige middag samengesmolten, maar zijn biologische klok had de uren en dagen bijgehouden en daardoor had hij het al geweten. Hij had het rendez-vous gemist.
Er was geen rendez-vous geweest, dacht hij verbitterd. Gilchrist had het net gesloten. Het maakte niet uit of hij ziek was of niet, het net was gesloten en hij had niets kunnen beginnen.
De elfde januari. Hoe lang had Kivrin op het rendez-vous gewacht? Eén of twee dagen, misschien wel drie voordat ze begon te denken dat ze zich in de datum of in de plek had vergist? Had ze de hele nacht langs de weg van Oxford naar Bath gezeten, in haar nutteloze witte mantel gewikkeld, bang om vuur te maken dat wolven of dieven kon aantrekken? Of boeren die voor de pest op de vlucht waren. En wanneer was het eindelijk tot haar doorgedrongen dat niemand haar zou komen halen?
‘Heeft u nog iets nodig?’ vroeg de zuster. Ze maakte aanstalten hem een injectie te geven.
‘Is dat een slaapmiddel?’ vroeg hij.
‘Ja.’
‘Gelukkig,’ zei Dunworthy. Hij sloot dankbaar zijn ogen.
Hij had misschien een minuut geslapen, of een dag, of een maand. Het licht was nog precies hetzelfde toen hij wakker werd, net als de regen en de afwezigheid van schaduw. Colin zat op de stoel naast het bed in zijn boek over de riddertijd te lezen en te snoepen. Ik kan niet lang hebben geslapen, dacht Dunworthy, de toverbal is nog onder ons.
‘O, fijn,’ zei Colin. Hij sloeg het boek met een klap dicht. ‘Dat ouwe mens zei dat ik alleen mocht blijven als ik u niet wakker maakte. Dat heb ik toch niet gedaan? U zult toch zeggen dat u helemaal zelf wakker bent geworden?’
Hij haalde de toverbal uit zijn mond, keek ernaar en stak hem in zijn zak. ‘Heeft u haar al gezien? Ik geloof dat ze in de middeleeuwen is geboren. Ze is bijna net zo necrotisch als mevrouw Gaddson.’
Dunworthy keek bijziend naar hem. Hij droeg een ander jack, groen, waartegen de grijsgeruite sjaal nog somberder afstak. Colin zag er ook ouder door uit, alsof hij gegroeid was terwijl Dunworthy had geslapen.
Colin keek hem fronsend aan. ‘U herkent me toch wel? Ik ben Colin.’
‘Ja, natuurlijk herken ik je. Waarom heb je geen masker voor?’
Colin grinnikte. ‘Dat hoef ik niet. U bent trouwens niet besmettelijk meer. Wilt u uw bril hebben?’
Dunworthy knikte voorzichtig, om de pijn in zijn hoofd niet te voelen.
‘Dit is voor het eerst dat u me herkent.’ Hij rommelde in de la van het nachtkastje en gaf Dunworthy zijn bril. ‘U was heel erg ziek. Ik dacht dat u het niet zou redden. U zei steeds Kivrin tegen me.’
‘Welke dag is het?’ vroeg Dunworthy.
‘De twaalfde,’ zei Colin ongeduldig. ‘Dat heeft u me vanochtend al gevraagd, weet u nog?’
Dunworthy zette zijn bril op. ‘Nee.’
‘Weet u helemaal niet meer wat er gebeurd is?’
Ik weet dat ik Kivrin in de steek heb gelaten, dacht hij. Ik heb haar in 1348 laten stikken.
Colin schoof de stoel dichterbij en legde het boek op het bed. ‘De zuster zei dat het door de koorts kwam,’ zei hij, maar hij klonk toch een beetje verontwaardigd, alsof hij Dunworthy de schuld gaf. ‘Ik mocht niet bij u en ze wilde ook niet zeggen hoe u het maakte. Dat vind ik helemaal niet eerlijk. Ze laten je in de wachtkamer zitten zonder dat je iets kunt doen en als je iets vraagt krijg je te horen dat je bij de dokter moet zijn, die je dan niks wil vertellen. Ze doen net of je een kind bent. Vroeg of laat moet je toch weten wat er aan de hand is, of niet soms? Weet u wat de zuster vanmorgen deed? Ze wilde me wegsturen. Ze zei dat u erg ziek was geweest en dat ik u niet mocht storen. Alsof ik dat van plan was!’
Zijn gezicht was verontwaardigd, maar tegelijkertijd vermoeid en bezorgd. Dunworthy zag hem in gedachten door de gangen dwalen en in de wachtkamer zitten tot iemand hem iets kwam vertellen. Geen wonder dat hij er ouder uitzag.
‘En mevrouw Gaddson zei net dat ik u alleen goed nieuws mag vertellen, omdat u anders een terugval krijgt en doodgaat en dan is het mijn schuld.’
‘Mevrouw Gaddson is goed voor het moreel, zie ik,’ zei Dunworthy. Hij glimlachte. ‘Er is zeker geen kans dat zij ook ziek wordt?’
Colin keek hem verbaasd aan. ‘De epidemie is voorbij,’ zei hij. ‘De quarantaine wordt over een week opgeheven.’
Mary had dus toch gedaan gekregen dat het vaccin werd doorgelaten. Hij vroeg zich af of het voor Badri nog op tijd was gekomen en daarna wat er voor slecht nieuws was dat Colin niet mocht vertellen. Ik weet al wat het slechte nieuws is, dacht hij. De lokalisatie is gewist en Kivrin zit in 1348.
‘Vertel me eens wat goed nieuws,’ zei hij.
‘Nou, er is al twee dagen niemand meer ziek geworden,’ zei Colin. ‘En er zijn genoeg levensmiddelen aangevoerd, dus we kunnen weer behoorlijk eten.’
‘Ik zie dat je ook nieuwe kleren hebt.’
Colin keek naar zijn groene jack. ‘Dit is een cadeau van mijn moeder. Voor de kerst. Ze stuurde het op toen…’ Hij zweeg en fronste zijn wenkbrauwen. ‘Ze heeft ook een paar video’s gestuurd en neuspleisters.’
Dunworthy vroeg zich af of ze de cadeaus pas had opgestuurd toen de epidemie zo goed als voorbij was en wat Mary daarvan zou denken.
‘De rits gaat automatisch dicht,’ zei Colin, die opstond. ‘Je hoeft alleen maar op dit knopje te drukken. U hoeft nooit meer te zeggen dat ik mijn jas dicht moet doen.’
De zuster kwam ruisend binnen. ‘Heeft hij u wakker gemaakt?’ vroeg ze bars.
‘Ik zei het toch,’ mompelde Colin. ‘Nee, zuster. Ik heb zelfs de bladzijden heel stil omgeslagen.’
‘Hij heeft me niet wakker gemaakt en ik heb helemaal geen last van hem,’ zei Dunworthy, voordat de zuster nog meer kon vragen. ‘Hij heeft me alleen goed nieuws verteld.’
‘Je hoort meneer Dunworthy helemaal niets te vertellen. Hij moet rusten.’ Ze hing een infuuszakje met een heldere vloeistof aan de standaard. ‘Hij mag nog geen bezoek ontvangen.’ Ze duwde Colin naar de deur.
‘Als hij geen bezoek mag ontvangen, waarom mag mevrouw Gaddson dan wel bij hem?’ protesteerde Colin. ‘Zij maakt de patiënten nog zieker.’ Hij bleef bij de deur staan en keek woedend naar de zuster. ‘Ik kom morgen terug,’ zei hij tegen Dunworthy. ‘Moet ik iets voor u meebrengen?’
‘Hoe maakt Badri het?’ vroeg Dunworthy, op het ergste voorbereid.
‘Een stuk beter,’ zei Colin. ‘Hij heeft wel een terugval gehad, maar hij gaat goed vooruit. Hij heeft naar u gevraagd.’
‘Wacht even!’ zei Dunworthy, maar de zuster had de deur al dichtgedaan.
Mary had gezegd dat Badri er niets aan kon doen en natuurlijk had ze gelijk. Verwardheid was een van de eerste symptomen. Hij had zich zelf vergist bij het intoetsen van Andrews’ telefoonnummer en mevrouw Piantini had zich telkens verontschuldigd omdat ze zoveel fouten maakte bij het bespelen van haar handklok.
‘Sorry,’ mompelde hij. Het lag niet aan Badri, het lag aan hem. Hij had zo over de berekeningen van de eerstejaars zitten zeuren dat Badri tenslotte besloot zelf de coördinaten in te voeren.
Colin had zijn boek op het bed laten liggen. Dunworthy trok het naar zich toe. Het was ongelooflijk zwaar, zo zwaar dat hij het tegen de bedrand moest zetten om de bladzijden te kunnen omslaan. Hij moest zijn hoofd helemaal opzij draaien om iets te kunnen lezen, maar eindelijk vond hij wat hij zocht.
Читать дальше