Dat had Dunworthy ook tegen Taylor gezegd en ook zij had het niet geloofd. Hij dacht dat Colin het evenmin geloofde.
‘Het was niet zo erg,’ had Colin gezegd. ‘Iedereen was heel aardig, behalve die ouwe zuster. Ze wilde me niet eens bij u laten toen u aan de beterende hand was. En mevrouw Godsamme, natuurlijk. Die zei steeds tegen me dat God de onrechtvaardigen straft. Meneer Finch belde mijn moeder, maar die kon niet komen, daarom heeft hij alles voor de begrafenis geregeld. Hij was erg aardig. De Amerikanen ook. Ik kreeg steeds snoep van ze.’
‘Het spijt me,’ had Dunworthy toen gezegd en hij had het herhaald nadat Colin door de ouderwetse zuster naar buiten was gewerkt. ‘Het spijt me.’
Colin was sindsdien niet meer geweest en Dunworthy vroeg zich af of hij door de zuster uit het ziekenhuis was verbannen of dat hij hem, ondanks zijn woorden, toch niet kon vergeven.
Hij was ingestort en had Colin overgeleverd aan de genade van Gaddson en van de zuster en van de artsen die hem niets wilden vertellen. Hij was ziek geworden, even onbereikbaar als Basingame, die ergens aan een Schotse rivier op zalm zat te vissen. Wat Colin ook zei, hij vond dat Dunworthy er had moeten zijn om hem te helpen, ziek of niet.
‘U gelooft zeker dat Kivrin ook dood is,’ had Colin gezegd nadat Montoya was weggegaan. ‘Net als mevrouw Montoya?’
‘Ik ben bang van wel.’
‘Maar u zei dat ze de pest niet kon krijgen. Als ze nou nog leeft en bij het rendez-vous op u staat te wachten?’
‘Ze heeft influenza, Colin.’
‘Maar u ook en toch bent u niet doodgegaan. Misschien leeft zij ook nog. Kunt u niet aan Badri vragen of hij iets weet? Misschien kan hij de machine weer aan de gang krijgen of zoiets.’
‘Je begrijpt het niet. Het net is geen zaklantaren die je aan en uit kunt zetten. De lokalisatie is gewist.’
‘Maar misschien kan hij alles overnieuw doen. Een nieuwe lokalisatie voor dezelfde tijd.’
Voor dezelfde tijd. Zelfs met bekende coördinaten zou het dagen duren om een nieuwe reis voor te bereiden. En Badri had de coördinaten niet, hij kende alleen de datum. Op grond daarvan kon hij wel nieuwe coördinaten berekenen. En dan moesten ze nog maar hopen dat ze op de goede plek terecht zouden komen, dat Badri geen andere gegevens had verknoeid, dat de paradoxen zo’n tweede reis zouden toestaan.
Hij kon het onmogelijk allemaal uitleggen, duidelijk maken dat Kivrin ongetwijfeld aan influenza zou zijn gestorven in een tijd waarin aderlating als voornaamste behandeling gold. ‘Dat zal niet gaan, Colin,’ had hij gezegd, ineens te moe om wat dan ook uit te leggen. ‘Het spijt me.’
‘Dus u laat haar gewoon maar stikken, ook als ze misschien niet dood is? U wilt het Badri niet eens gaan vragen?’
‘Colin…’
‘Tante Mary heeft alles voor u gedaan. Zij heeft u niet laten barsten!’
‘En wat heeft dit te betekenen?’ had de krakende zuster gevraagd. ‘Als je de patiënt blijft lastig vallen, jongeman, zal ik je moeten wegsturen.’
‘Ik ga zelf al,’ had Colin gezegd, en hij was weggerend.
Dunworthy had hem die middag en avond niet meer gezien, de volgende ochtend evenmin.
‘Mag ik bezoek ontvangen?’ vroeg Dunworthy aan de blonde verpleegster toen zij haar dienst begon.
‘Ja,’ zei ze, naar de schermen kijkend. ‘Er staat zelfs al iemand op de gang.’
Het was Gaddson, met haar bijbel in de aanslag.
‘Lukas 23, vers 33,’ zei ze met een verderfelijke blik. ‘Omdat u zoveel belangstelling hebt voor de kruisiging. “En toen zij aan de plaats gekomen waren, die Schedel genoemd wordt, kruisigden zij Hem daar…”’
Als God had geweten waar Zijn zoon was, had Hij het nooit toegelaten, dacht Dunworthy. Hij zou hem hebben teruggeroepen of zelf zijn gekomen om hem te redden.
Tijdens de Zwarte Dood dachten de middeleeuwers dat God hen had verlaten. ‘Waarom hebt Gij Uw gelaat van ons afgewend?’ hadden ze geschreven. ‘Waarom slaat Gij geen acht op ons hulpgeroep?’ Maar misschien had Hij ze niet gehoord. Misschien was Hij bewusteloos geweest, zelf ziek geworden en niet in staat iets te doen.
‘… en er kwam duisternis over het gehele land,’ las Gaddson, ‘tot het negende uur, want de zon werd verduisterd.’
De mensen dachten dat het ’t einde der tijden was, Armageddon, dat Satan uiteindelijk had gewonnen. En dat was ook zo, dacht Dunworthy. Hij had het net gesloten en de lokalisatie gewist.
Hij dacht aan Gilchrist. Zou die op zijn sterfbed hebben beseft wat hij had gedaan of was hij ook bewusteloos geweest, onwetend van het feit dat hij Kivrin had vermoord?
‘En Hij leidde hen naar buiten tot bij Bethanië en Hij hief de handen omhoog en zegende hen,’ las Gaddson verder. ‘En het geschiedde, terwijl Hij hen zegende, dat Hij van hen scheidde.’
Hij scheidde van hen en werd in de hemel opgenomen. God was hem dus toch komen halen, dacht Dunworthy, maar te laat. Te laat.
Ze bleef uit de bijbel lezen tot de blonde zuster terugkwam. ‘Tijd voor uw slaapje,’ zei ze kittig en werkte mevrouw Gaddson de deur uit. Daarna trok ze het kussen onder zijn hoofd vandaan en begon ertegen te stompen.
‘Is Colin geweest?’ vroeg hij.
‘Ik heb hem sinds gisteren niet gezien.’ Ze schoof het kussen weer onder zijn hoofd. ‘U moet nu wat rusten.’
‘En mevrouw Montoya?’
‘Ook niet.’ Ze gaf hem een capsule en een bekertje water.
‘Heeft niemand een boodschap achtergelaten?’
‘Nee,’ zei ze. Ze nam het lege bekertje van hem aan. ‘Probeer maar te slapen.’
Geen boodschappen. Kivrin had tegen Montoya gezegd dat ze zich op het kerkhof zou laten begraven, maar de kerkhoven waren al snel te klein gebleken. De doden waren in greppels gelegd of in het water gegooid en op het laatst waren ze helemaal niet meer begraven, maar op stapels gelegd en in brand gestoken.
Montoya zou de recorder nooit vinden en het maakte trouwens niet uit als ze het wel deed. ‘Ik ben naar het rendez-vous gegaan, maar het net ging niet open. Wat is er aan de hand?’ Hij kon Kivrins angstige, verwijtende stem al horen: ‘Eli, Eli, waarom hebt gij mij verlaten?’
De blonde verpleegster liet hem op de stoel zitten om zijn middagmaal te eten. Finch kwam binnen toen hij nog aan de gestoofde pruimen zat.
‘We zijn bijna door onze blikken fruit heen,’ zei hij, naar het etensblad wijzend. ‘En door het wc-papier. Ik weet werkelijk niet hoe we aan het nieuwe semester kunnen beginnen.’ Hij ging op het voeteneind zitten. ‘Het bestuur heeft de vijfentwintigste als nieuwe datum gesteld, maar dan kunnen we onmogelijk op orde zijn. In Salvin liggen nog vijftien patiënten, de inentingscampagne is nauwelijks begonnen en persoonlijk ben ik er niet van overtuigd dat er geen nieuwe zieken bij zullen komen.’
‘Maakt Colin het goed?’ vroeg Dunworthy.
‘Jawel, meneer. Hij was een beetje neerslachtig nadat dokter Ahrens was overleden, maar hij vindt het erg fijn dat u aan de beterende hand bent.’
‘Ik moet je nog bedanken voor alles wat je hebt gedaan,’ zei Dunworthy. ‘Colin zei dat jij de begrafenis hebt geregeld.’
‘Ik heb het met liefde gedaan, meneer. Hij heeft verder niemand, moet u weten. Ik dacht dat zijn moeder wel zou komen nu het gevaar is geweken, maar ze zei dat ze op zo’n korte termijn onmogelijk iets kon regelen. Ze heeft wel prachtige bloemen gestuurd, lelies en laserbloemen. De dienst is in de kapel van Balliol gehouden.’ Hij ging verzitten. ‘O ja, over de kapel gesproken, ik hoop dat u het niet erg vindt, maar ik heb de Heilige Hervormden toestemming gegeven hem te gebruiken voor een optreden van het bellenkoor op de vijftiende. Ze willen een uitvoering geven van Rimbauds Heiland en hun kerk is door de Gezondheidsraad ingericht als inentingskantoor. Ik hoop dat ik er goed aan heb gedaan.’
Читать дальше