Roche stak zijn armen in de lucht, maar de ruiter was al door de poort.
De priester liet zijn armen zakken. ‘Gawyn!’ zei hij. De zwarte hengst leek wel op Gringolet, maar de ruiter was een jonge knaap. Hij kon niet ouder zijn dan Rosemund en zijn gezicht en kleren zaten onder de modder. Ook zijn paard was besmeurd en had het schuim op de lippen. De jongen snakte naar adem en zijn neus en oren waren rood van de kou. Hij begon af te stijgen en staarde hen aan.
‘Je mag hier niet komen,’ zei Kivrin, langzaam sprekend om niet in modern Engels te vervallen. ‘Er heerst ziekte in het dorp.’ Ze tilde de spade op en stak hem dreigend in zijn richting.
De jongen zette zich af op de stijgbeugel en ging weer in het zadel zitten.
‘De blauwe ziekte,’ voegde Kivrin eraan toe, maar de jongen knikte al.
‘Het heerst overal.’ Hij draaide zich om naar zijn zadeltas. ‘Ik heb een boodschap bij me.’ Hij haalde een leren omslag te voorschijn. Roche wilde hem aannemen.
‘Nee!’ zei Kivrin. Ze deed een stap naar voren en zwaaide met de spade. ‘Gooi hem op de grond! Je mag ons niet aanraken.’
De jongen haalde een rol perkament uit de map en gooide die voor Roche op de grond.
De priester raapte de rol op en maakte het lint los. ‘Hoe luidt de boodschap?’ vroeg hij aan de jongen. Natuurlijk, dacht Kivrin, hij kan niet lezen.
‘Ik weet het niet,’ zei de jongen. ‘Het is een brief van de bisschop van Bath. Ik moet hem naar alle parochies brengen.’
‘Zal ik hem voor u lezen?’ vroeg Kivrin.
‘Misschien is er nieuws van de heer,’ zei Roche. ‘Misschien heeft hij oponthoud.’
‘Ja,’ zei Kivrin, terwijl ze de brief van hem aannam, maar ze wist wel beter.
De brief was in het Latijn gesteld, met sierlijke letters die moeilijk te ontcijferen waren, maar dat maakte niet uit. Ze had de brief al eens gezien. In de bibliotheek van de universiteit.
Ze legde de spade over haar schouder en vertaalde hardop:
‘De besmettelijke ziekte die zich in onze dagen over het gehele land heeft verspreid, heeft menige parochie in ons bisdom beroofd van zijn pastoor of priester.’
Ze keek naar Roche. Nee, dacht ze, hier niet. Dat zal ik niet laten gebeuren.
‘Aangezien er geen priesters bereid worden gevonden…’ De meesten waren dood of op de vlucht geslagen en niemand was bereid hun plaats in te nemen, zodat de mensen stierven zonder dat hen de laatste biecht werd afgenomen.
Ze las verder. Ze keek nauwelijks naar de zwarte letters, maar zag de vaalbruine tekens van het exemplaar in de bibliotheek voor zich. Ze had het een pompeus en belachelijk epistel gevonden. ‘De mensen stierven als vliegen,’ had ze tegen Dunworthy gezegd, ‘en de bisschop maakte zich alleen maar zorgen over het protocol!’ Maar nu ze de brief voorlas aan de uitgeputte jongen en Vader Roche, las ze tussen de regels door ook de uitputting en radeloosheid van de bisschop.
‘Als de zieken niet door een priester bijgestaan kunnen worden,’ vervolgde ze, ‘laat hen dan elkaar de biecht horen. Met deze brief dragen wij u op in de barmhartigheid van Jezus Christus.’
Noch de jongen, noch Roche zei iets toen ze klaar was. Ze vroeg zich af of de knaap wist wat hij bij zich had. Ze rolde de brief op en gaf hem terug.
‘Ik heb drie dagen gereden,’ zei de jongen, die gebogen in het zadel zat. ‘Kan ik hier niet een tijd rusten?’
‘Dat is te gevaarlijk.’ Kivrin had medelijden met hem. ‘We zullen je eten meegeven voor jou en je paard.’
Roche ging naar de keuken en Kivrin moest ineens aan Agnes denken. ‘Heb je een klein meisje op de weg gezien?’ vroeg ze. ‘Een kind van vijf jaar, met een rode kapmantel?’
‘Nee,’ zei de jongen, ‘maar er zijn veel mensen op de weg. Ze zijn op de vlucht voor de ziekte.’
Roche kwam de keuken uit met een knapzak. Kivrin liep naar de stal om haver voor het paard te halen. Plotseling kwam Eliwys naar buiten rennen, bijna struikelend over haar rokken. Haar haren wapperden achter haar aan.
‘Nee!’ riep Kivrin, maar Eliwys had de hengst al bij de teugel gepakt.
‘Waar kom je vandaan?’ Ze greep de jongen bij zijn mouw. ‘Heb je Gawyn gezien, de privé van mijn gemaal?’
De jongen keek haar angstig aan. ‘Ik kom van Bath met een boodschap van de bisschop.’ Hij trok aan de teugels en het paard hinnikte en schudde met zijn hoofd.
‘Wat voor boodschap?’ zei Eliwys hysterisch. ‘Van Gawyn?’
‘Ik ken de man niet van wie u spreekt.’
Kivrin ging terug. ‘Vrouwe Eliwys…’
‘Gawyn rijdt op een zwart paard en het zadel is met zilver afgezet.’ Eliwys pakte de teugel weer. ‘Hij is naar Bath gegaan om mijn gemaal te halen, die als getuige optreedt voor het assizenhof.’
‘Niemand gaat naar Bath,’ zei de jongen. ‘Iedereen vlucht er juist vandaan.’
Eliwys zakte door haar knieën en viel bijna tegen de flank van het paard.
‘Er is geen gerechtshof meer,’ zei de knaap. ‘De doden liggen op straat en wie naar hen kijkt, sterft eveneens. Sommigen zeggen dat dit het einde van de wereld is.’
Eliwys liet de teugel los en deed een stap naar achteren. Ze draaide zich om en keek hoopvol naar Kivrin en Roche. ‘Dan zullen ze weldra hier zijn. Weet je zeker dat je hem onderweg niet hebt gezien? Hij berijdt een zwarte hengst.’
‘Die waren er zoveel.’ Hij spoorde zijn paard aan, maar Eliwys ging niet uit de weg.
Roche reikte hem de etenszak aan. De jongen bukte zich om hem te pakken en liet zijn paard keren. Eliwys ging nog steeds niet opzij, al werd ze bijna onder de voet gelopen.
Kivrin stapte naar voren en pakte de teugel. ‘Ga niet terug naar de bisschop,’ zei ze.
Hij trok de teugels naar zich toe. Kivrin leek hem nog meer angst aan te jagen dan Eliwys.
Ze liet niet los. ‘Ga naar het noorden, daar heerst de ziekte nog niet.’
Hij rukte de teugels los, gaf zijn paard de sporen en galoppeerde door de poort de weg op.
‘Ga niet over de hoofdweg,’ riep Kivrin hem na. ‘Spreek niemand aan.’
Eliwys was stokstijf blijven staan.
‘Kom,’ zei Kivrin tegen haar. ‘We moeten Agnes zoeken.’
‘Mijn gemaal en Gawyn zijn eerst naar Courcy gegaan om heer Bloet te waarschuwen,’ zei Eliwys. Ze liet zich door Kivrin naar binnen brengen.
Kivrin liet haar bij het vuur plaatsnemen en ging naar de schuur. Agnes was er niet, maar ze vond wel haar eigen mantel die ze daar op kerstavond had laten liggen. Ze gooide hem over haar schouders en klom naar de hooizolder. Daarna keek ze in het bierhuis en Vader Roche in de andere bijgebouwen, maar ze vonden het meisje niet. Tijdens het gesprek met de bode was er een koude wind opgestoken en er leek sneeuw in de lucht te zitten.
‘Misschien is ze toch binnen,’ zei Roche. ‘Hebt u achter de stoelen op de verhoging gekeken?’
Kivrin ging weer naar binnen. Ze keek achter de stoelen en onder het bed in de bovenkamer. Maisry lag nog op dezelfde plaats te murmelen en Kivrin moest zich bedwingen om haar geen schop te geven. Ze vroeg vrouwe Imeyne, die bij de muur op haar knieën lag, of ze Agnes gezien had.
De oude vrouw sloeg geen acht op haar. Ze liet de ketting door haar vingers glijden en prevelde een gebed.
Kivrin schudde haar bij haar schouder. ‘Heeft u haar naar buiten zien gaan?’
Vrouwe Imeyne draaide haar hoofd om. Haar ogen schitterden. ‘Zij is de schuld.’
‘Agnes?’ zei Kivrin verontwaardigd. ‘Wat kan zij er nou aan doen?’
Imeyne schudde haar hoofd en keek langs Kivrin naar Maisry. ‘God straft ons voor haar zonden.’
‘Agnes is zoek en het wordt al donker,’ zei Kivrin. ‘We moeten haar vinden. Heeft u haar weg zien gaan?’
‘Schuldig,’ fluisterde Imeyne, en ze draaide haar hoofd weer naar de muur.
Het begon laat te worden en de wind floot in het portaal. Kivrin rende naar buiten en volgde het pad naar het dorp.
Читать дальше