‘We hebben niet genoeg doeken,’ zei Kivrin, die in snikken uitbarstte.
‘Mijn vader zal je laten hangen,’ zei Rosemund.
AFSCHRIFT UIT HET DOMESDAY BOOK
(071145–071862)
Rosemund is bewusteloos. Ik heb gisteravond geprobeerd de buil door te steken om de infectie te stuiten, maar ik ben bang dat het alleen maar erger is geworden. Ze heeft heel veel bloed verloren. Ze is erg bleek en ik kan bijna geen polsslag meer voelen.
Ook de klerk is er slechter aan toe. Hij heeft telkens nieuwe bloeduitstortingen en het einde nadert. Dokter Ahrens zei dat pestlijders binnen vier of vijf dagen stierven, maar zo lang kan hij het onmogelijk uithouden.
Vrouwe Eliwys, vrouwe Imeyne en Agnes zijn nog steeds gezond, hoewel Imeyne wel krankzinnig lijkt te zijn geworden. Ze ziet in iedereen een zondebok. Vanmorgen gaf ze Maisry een oorvijg en zei dat haar luiheid en stommiteiten de plaag over ons hebben gebracht.
Maisry is echt lui en stompzinnig. Ik kan Agnes geen vijf minuten aan haar toevertrouwen en toen ik haar vanochtend water liet halen om Rosemund te wassen, kwam ze meer dan een halfuur later zonder water terug.
Ik heb er niets van gezegd. Ik wil niet dat vrouwe Imeyne haar nog eens slaat en bovendien kan het niet lang meer duren voordat ze mij de schuld gaat geven. Ik zag dat ze over haar getijdenboek naar me zat te kijken toen ik zelf water ging putten en ik kan me goed voorstellen wat ze denkt, namelijk dat ik voor de pest op de vlucht ben geslagen en er daarom zoveel van weet, dat ik alleen maar deed alsof ik mijn geheugen kwijt was, dat ik in werkelijkheid ziek was.
Ik ben bang dat ze ook vrouwe Eliwys nog zover krijgt dat ze mij als de oorzaak van alle ellende gaat zien, dat ze weer contact met de buitenwereld gaan zoeken en dat alleen bidden ons nog kan helpen.
En hoe moet ik mezelf verdedigen als ze mij beschuldigt? Door te zeggen dat ik uit de toekomst ben gekomen waar we alles weten, behalve hoe je zonder streptomycine de pest bestrijdt en hoe je in je eigen tijd terug moet komen?
Gawyn is nog altijd niet terug. Eliwys is op van de zenuwen. Toen Roche voor de vespers naar de kerk ging, stond ze zonder mantel of hoofdkap bij de poort naar de weg te kijken. Misschien beseft ze ook dat hij al besmet kan zijn geweest voordat hij naar Bath vertrok. Hij was met de gezant van de bisschop naar Courcy gegaan en hij had al van de epidemie gehoord.
(Pauze)
Ulf de baljuw is de dood nabij en zijn vrouw en een van zijn zoons zijn ziek. Alleen de vrouw heeft een paar kleine bulten aan de binnenkant van haar dijbeen. Ik moet Roche er voortdurend aan herinneren dat hij zijn masker moet dragen en de zieken zo min mogelijk moet aanraken.
De middeleeuwers zouden zich tijdens de Zwarte Dood als lafaards hebben gedragen en in paniek op de vlucht zijn gegaan, met de priesters voorop, maar daar is geen sprake van.
Iedereen is bang, maar ze doen allemaal wat ze kunnen en Roche is gewoon fantastisch. Hij hield de hand van de zieke vrouw vast terwijl ik haar onderzocht en hij schuwt ook de akeligste werkjes niet, zoals het uitspoelen van Rosemunds wond en het schoonmaken van kamerpotten. Hij schijnt nergens angst voor te hebben. Ik weet niet waar hij die moed vandaan haalt.
Intussen zegt hij ook al zijn dagelijkse gebeden, waarbij hij God vertelt hoe het met Rosemund gaat en wie er nog meer ziek is geworden, compleet met alle symptomen. Hij praat alsof God tegenover hem zit, net zoals ik tegen u praat.
Ik vraag me af of er echt een God is en zo ja, of Hij door nog iets ergers dan de tijd van ons is gescheiden en ons niet kan vinden.
(Pauze)
We kunnen de epidemie horen. In elk dorp wordt na een begrafenis de doodsklok geluid, negen slagen voor een man, drie voor een vrouw en een voor een zuigeling, gevolgd door een vol uur onafgebroken gelui. De klok van Esthcote heeft vanmorgen twee keer geklonken en Osney horen we sinds gisteren onafgebroken. De kerk in het zuidwesten, die ik de eerste dag hoorde, geeft nu helemaal geen geluid meer. Ik weet niet of de ziekte daar voorbij is of dat er niemand meer in leven is om de klok te luiden.
(Pauze)
Laat Rosemund alstublieft niet sterven. Laat Agnes alstublieft niet ziek worden. Laat Gawyn terugkomen.
Die nacht was de jongen ziek geworden die voor Kivrin op de vlucht was geslagen toen ze voor het eerst in het dorp was geweest. Zijn moeder stond Vader Roche op te wachten toen hij voor de ochtendmis naar de kerk ging. De jongen had een buil op zijn rug en Roche en zijn moeder hielden hem vast terwijl Kivrin hem doorprikte.
Ze deed het met tegenzin. Hij was al zwak van de scheurbuik en Kivrin wist niet of er slagaderen onder de schouderbladen lagen. Rosemund leek er helemaal niet op vooruit te zijn gegaan, hoewel Roche beweerde dat haar polsslag krachtiger was. Ze zag heel bleek, alsof al het bloed uit haar gezicht was getrokken, en ze lag roerloos op haar bed. En de jongen zag er niet naar uit dat hij enig bloedverlies kon verdragen.
Maar er kwam nauwelijks bloed uit de buil en hij kreeg al weer een blos op zijn wangen toen Kivrin het mes nog aan het schoonmaken was.
‘Laat hem thee van rozebottel en wilgebast drinken,’ zei Kivrin. Het zou in elk geval helpen tegen de scheurbuik. Ze hield het lemmet van het mes boven het vuur. De vlammen reikten niet hoger dan die eerste keer, toen ze te zwak was geweest om verder naar de open plek te zoeken. Het was niet genoeg om de jongen warm te houden en ze durfde de moeder niet te vragen hout te gaan sprokkelen uit vrees dat ze iemand anders zou aansteken. ‘We zullen u wat hout voor het vuur brengen,’ zei ze, al vroeg ze zich af waar ze dat vandaan moest halen.
Er was nog eten over van het feestmaal, maar de rest van de voorraden begon zienderogen te slinken. Het meeste brandhout was al opgestookt om Rosemund en de klerk warm te houden en ze kon niemand vragen de blokken klein te hakken die tegen de keukenmuur waren opgestapeld. De baljuw was ziek en de meier moest zijn vrouw en zoon verzorgen.
Kivrin ging wat van hun eigen brandhout halen en stukken schors voor het aanmaken en bracht alles naar de hut. Ze had de jongen het liefst naar de ridderzaal gebracht, maar Eliwys had haar handen vol aan de klerk en Rosemund en zag eruit alsof ze zelf elk moment een inzinking kon krijgen.
Eliwys had de hele nacht bij Rosemund gezeten, haar af en toe wat wilgethee te drinken gegeven en nieuw verband om de wond gedaan. Toen er geen doeken meer waren had ze haar witte kap afgedaan en die in stukken gescheurd. Ze had steeds naar de tussenmuur gekeken en herhaaldelijk was ze naar de deur gelopen, alsof ze iemand had horen komen. Met haar donkere haar, dat nu los over haar schouders viel, zag ze er niet ouder uit dan Rosemund.
Kivrin legde het brandhout op de grond naast de kooi. De rat was er niet meer, ongetwijfeld doodgemaakt, al kon het beest er ook niets aan doen. ‘De Heer zij geprezen,’ zei de vrouw. Ze knielde neer en stookte het vuur op met het nieuwe hout.
Kivrin onderzocht de jongen nog een keer. Uit de buil kwam nog steeds een heldere, waterige afscheiding, wat een goed teken was. Rosemund had de halve nacht gebloed en daarna was de buil weer gaan zwellen en hard geworden. Kivrin durfde hem niet nog eens door te prikken, bang dat het meisje te veel bloed zou verliezen.
Ze ging terug naar het grote huis en vroeg zich af of ze Eliwys moest gaan aflossen of proberen zelf hout te hakken. Roche kwam net uit de hut van de meier en vertelde dat twee andere kinderen eveneens ziek waren geworden.
Het waren de twee jongste zoons, die allebei longpest hadden. Ze lagen te hoesten en de moeder gaf af en toe wat waterig slijm op. De Heer zij geprezen.
Kivrin ging terug naar de zaal. Er hing nog steeds een nevel en in het gele licht leken de armen van de klerk helemaal zwart. Het haardvuur was al even flauw als dat in de hut. Kivrin bracht het laatste brandhout naar binnen en zei tegen Eliwys dat ze kon gaan rusten.
Читать дальше