‘Dan kunnen jullie gedachten lezen.’
‘Nee,’ zei Faxe met zijn serene en oprechte glimlach.
‘Misschien doen jullie het zonder te weten dat je het doet.’
‘Wat heeft dat nou voor zin? Als de vraagsteller het antwoord wist zou hij onze prijs er niet voor betalen.’ Ik koos een vraag waarop ik absoluut geen antwoord wist. Alleen de tijd kon bewijzen of de Voorspelling goed of fout was, tenzij het, zoals ik verwachtte, een van die bewonderenswaardige vakkundige voorspellingen was die op elke uitkomst van toepassing zijn. Het was geen triviale vraag; toen ik vernam dat het een zware en gevaarlijke onderneming was voor de negen Voorspellers van Otherhord, had ik mijn plan opgegeven te vragen wanneer het zou ophouden met regenen of een dergelijke kleinigheid. De vragensteller betaalde een hoge prijs — twee van mijn robijnen verdwenen in de schatkist van de Sterkte — maar degenen die antwoord gaven betaalden een hogere prijs. En toen ik Faxe goed leerde kennen, werd het niet alleen moeilijk te geloven dat hij een beroepsoplichter was, maar nog veel moeilijker om te geloven dat hij een eerlijke, zichzelf voor de gek houdende oplichter was; zijn verstand was even scherp, hard en glad als een robijn. Ik durfde hem niet in de val te laten lopen. Ik vroeg wat ik het liefst wilde weten.
Op Onnetherhad, de 18e van de maand, kwam het negental bijeen in een groot gebouw dat gewoonlijk op slot was: een hoge ruimte met een stenen vloer, koud, en vaag verlicht door een paar spleetvormige ramen en een vuur in de diepe haard aan het eind. Ze zaten in een kring op de kale stenen vloer, allen in een pij met kap; zwijgende gestalten die daar zaten als de stenen van een hunebed in de vage gloed van het vuur meters verderop. Goss en een paar andere jonge Inwoners en een arts uit het dichtstbijzijnde Domein keken zwijgend toe vanuit hun stoelen naast de haard toen ik de hal doorliep en in de kring stapte. Het wus allemaal erg informeel en erg gespannen. Een van de gestalten keek op toen ik in hun midden stapte en ik zag een vreemd gezicht, met zware, grove trekken, dat me onbeschaamd aanstaarde.
Faxe zat met gekruiste benen, doodstil, maar toch uiterst gespannen, vol van een bundelende kracht die zijn hoge, zachte stem deed knetteren als een bliksemschicht.
‘Vraag,’ zei hij.
Ik stond in de kring en stelde mijn vraag. ‘Zal deze wereld Gethen over vijf jaar lid zijn van de Oecumene van Bekende Werelden?’
Stilte. Ik stond daar, ik hing midden in een spinnenweb van stilte.
‘Kan worden beantwoord,’ zei de Wever kalm. De spanning week enigszins. De omhulde stenen schenen week te worden en bewogen een beetje; degene die zo vreemd naar me had gekeken begon tegen zijn buurman te fluisteren. Ik verliet de kring en voegde me bij de kijkers rond de haard. Twee van de Voorspellers bleven in zichzelf verzonken en spraken niet. Een van hen hief van tijd tot lijd zijn linkerhand op, sloeg tien of twintig keer snel en zuchtjes op de grond en zat dan weer doodstil. Ik had hen geen van tweeën ooit eerder gezien; zij waren de Zanies, zei Goss. Ze waren krankzinnig. Goss noemde ze ‘tijd-verdelers’, wat misschien wel schizofrenen betekent. Hoewel de psychologen van Karhide de denktaal missen, en zo als blinde chirurgen aan het werk moeten, waren ze zeer kundig met medicijnen, hypnose, shock-, temperatuur- en verscheidene mentale therapieën; ik vroeg of die twee krankzinnigen niet konden worden genezen. ‘Genezen?’ zei Goss. ‘Zou jij een zanger van zijn stem genezen?’.
Vijf anderen uit de kring waren Inwoners van Otherhord, bedreven in de Haddaradiscipline van Aanwezigheid en ook, zei Goss, zolang ze Voorspellers bleven, celibatair; ze namen geen partner in hun perioden van seksuele potentie. Een van die Celibatairen moest tijdens de Voorspelling in kemmer zijn. Ik kon hem eruit halen, nu ik had geleerd de verfijnde lichamelijke veranderingen te herkennen, een soort glans, die het eerste stadium van kemmer aangeeft.
Naast de kemmerer zat de Verdorvene. ‘Hij is met de dokter uit Spreve gekomen,’ vertelde Goss me. ‘Sommige groepen Voorspellers wekken perversie op in een gewoon persoon — door hem in de dagen voor de zitting in te spuiten met mannelijke of vrouwelijke hormonen. Het is beter een natuurlijke Verdorvene te hebben. Hij komt graag; vindt het fijn om bekend te zijn.’
Goss gebruikte het voornaamwoord dat een mannelijk dier aanduidt, niet het voornaamwoord voor een man in de mannelijke kemmerrol. Hij keek een beetje pijnlijk. Karhiders bespreken seksuele zaken zeer openlijk en ze praten met eerbied en enthousiasme over kemmer, maar over perversiteiten zijn ze zeer gesloten — tenminste tegen mij. Buitensporige verlenging van de kemmerperiode, met een blijvende onbalans naar het mannelijke of het vrouwelijke, veroorzaakt wat zij verdorvenheid noemen; het is niet zeldzaam; drie of vier procent van de volwassenen zijn lichamelijk pervers of abnormaal — normaal, volgens onze maatstaven. Ze worden niet uit de gemeenschap gestoten, maar ze worden een beetje minachtend geduld, zoals homoseksuelen in veel biseksuele gemeenschappen. Het gewone Karhidische woord voor hen betekent halfdoden . Ze zijn steriel.
De Verdorvene van de groep besteedde, na die eerste lange, vreemde blik naar mij, aan niemand enige aandacht dan aan de persoon naast hem, de kemmerer, wiens toenemende seksuele aktiviteit verder zou toenemen en uiteindelijk zijn hoogtepunt zou vinden in een volledige vrouwelijke seksuele toestand door de voortdurende, overdreven mannelijkheid van de Verdorvene. De Verdorvene bleef zachtjes praten terwijl hij zich naar de kemmerer boog die weinig terugzei en een beetje achteruit deinsde. Al lange tijd had nu geen van de anderen iets gezegd, en er was geen ander geluid hoorbaar dan het zachte gefluister van de stem van de Verdorvene. Faxe keek onafgebroken naar een van de Zanies. De Verdorvene legde vlug en zacht zijn hand op die van de kemmerer. De kemmerer trok snel zijn hand weg, uit angst of afkeer, en keek naar Faxe alsof hij hem om hulp vroeg. Faxe verroerde zich niet. De kemmerer bleef op zijn plaats zitten en hield zich rustig toen de Verdorvene hem weer aanraakte. Een van de Zanies hief zijn gezicht omhoog en lachte een lange, valse zangerige lach; ‘Ah-ah-ah-ah…’
Faxe hief zijn hand op. Onmiddellijk draaide ieder gezicht in zijn richting alsof bij hun blikken bij een had gegaard in een bundel, een streng.
Toen we de hal binnengingen was het middag en het regende. Het grijze licht was al spoedig uit de spleetvormige ramen onder de dakrand verdwenen. Nu lagen wittige lichtbanen als scheve spookzeilen, lange driehoeken en rechthoeken, over de wanden en de vloer en over de gezichten van het negental; doffe scherven en repen licht van de maan die buiten boven het bos uitsteeg. Het vuur was allang uit en er was geen ander licht dan die schemerige repen en stroken die over de kring rondkropen en hier een gezicht, daar een hand of een bewegingloze rug deden oplichten. Gedurende enige tijd zag ik het gezicht van Faxe, stil als een bleke steen in een wolk van diffuus licht. De schuine baan maanlicht kroop verder en kwam bij een zwarte bult, de kemmerer, het hoofd op de knieën, de handen gebald op de vloer; zijn lichaam schokte in een regelmatig ritme dat werd herhaald door het kletter-klap-klap van de handen van de Zanie op de stenen vloer in het duister aan de andere kant van de kring. Ze waren allemaal verbonden, allemaal, alsof ze bevestigingspunten waren van een spinnenweb. Ik voelde, of ik wilde of niet, de band, de communicatie die woordloos en ongeformuleerd via Faxe liep, en die Faxe probeerde te vormen en te beheersen, want hij was het middelpunt, de Wever. Het vage licht viel uiteen en stierf weg terwijl het langs de oostelijke muur omhoogkroop. Het web van kracht, van spanning, van stilte, groeide.
Ik probeerde het contact met de geesten van de Voorspellers te vermijden. Ik werd erg zenuwachtig van die stille elektrische geladenheid, door het gevoel dat ik erheen werd gezogen, dat ik een punt of een figuur in het patroon werd, in het web. Maar toen ik me ervoor afsloot, was het nog erger; ik voelde me afgesneden en dook angstig weg in mijn eigen geest, bezeten door gezichts- en gehoorshallucinaties, een brei van wilde beelden en gedachten, plotselinge verschijningen en gewaarwordingen. Allemaal seksueel geladen en belachelijk gewelddadig, een rood-zwarte kookpot van erotische vervoering. Ik was omringd door grote, gapende gaten met rafelige randen, vagina’s, wonden, hellenmonden, ik verloor mijn evenwicht, ik viel… Als ik deze chaos niet kon buitensluiten zou ik inderdaad vallen, ik zou gek worden en ik kon het niet buitensluiten. De empatische en paraverbale krachten die aan het werk waren, gingen mijn beheersing en controle ver te boven. Ze waren oneindig krachtig en verward, ontstaan uit de perversie en de frustratie van de seks, uit een krankzinnigheid die de tijd misvormt en uit een verbijsterend vermogen tot volledige concentratie en het opnemen van de onmiddellijke werkelijkheid. Toch werden ze onder controle gehouden: Faxe was nog steeds het middelpunt. Uren en seconden gingen voorbij, het maanlicht scheen op de verkeerde muur, er was geen maanlicht, alleen maar duisternis en in het midden van alle duisternis Faxe: de Wever: een vrouw, een vrouw gekleed in licht. Het licht was zilver, het zilver van een wapenrusting, een gepantserde vrouw met een zwaard. Plotseling werd het licht onverdraaglijk fel, het licht om haar lichaam, het vuur, en ze schreeuwde luid in angst en pijn: ‘Ja, ja, ja!’
Читать дальше