Naarmate de hemel blauwer en helderder werd steeg de stemming, en het werd wat moeilijk om te herinneren dat alles wat er die nacht was voorgevallen werkelijk was gebeurd, en dat een paars en gouden planeet op dit ogenblik Japan, Australië, en de andere eilanden terroriseerde van de de halve wereld omspannende Stille Oceaan.
Maar geen tweehonderd meter naar het noorden konden ze een enorme aardverschuiving zien die de weg blokkeerde, terwijl Doc hun het wrak van het strandhuis aanwees en van het platform dat tegen het glinsterende hek van Vandenberg Twee hing, slechts twee kilometer verder.
‘Toch,’ zei hij, ‘groeit het scepticisme van de mens ten opzichte van zijn eigen ervaringen als paddestoelen. Is het niet eens tijd dat we weer een verklaring ondertekenen, Doddsy?’
‘Ik houd een verslag van de gebeurtenissen bij in waterbestendige inkt,’ antwoordde Kleine Man kwiek. ‘Jullie kunnen het elk moment inspecteren.’ Hij pakte zijn aantekenboekje en bladerde langzaam de bladzijden langs om dat punt te benadrukken. ‘Als iemands herinneringen van de gebeurtenissen verschillen van de mijne, zal ik daar met genoegen een aantekening van maken — vooropgesteld dat hij die afwijkende verklaring parafeert.’
Over Kleine Man zijn schouder kijkend zei Wojtowicz: ‘Hé, Doddsy, sommige van die tekeningen van jou van de Zwerver lijken mij niet helemaal juist.’
‘Ik heb de details overgeslagen en het geheel een beetje schetsmatig opgezet,’ gaf Doddsy toe. ‘Maar ik heb ze wel… naar het leven getekend. Maar als jij een paar tekeningen wilt maken zoals jij je het herinnert — en ze wil paraferen! — dan kun je met plezier je gang gaan.’
‘Ik niet, ik ben geen kunstenaar,’ verontschuldigde Wojtowicz zich grijnzend.
‘Je kunt de boel vanavond vergelijken, Wojtowicz,’ zei Doc.
‘Jee-zus, laat me er niet aan denken!’ zei de ander, die zijn handen voor zijn ogen sloeg en een komisch dansje opvoerde. Alleen Stastok bleef zich ellendig voelen. Hij zat bij de rest vandaan op de brede reling van de brug en staarde hongerig naar de zeehorizon waar de Zwerver was ondergegaan.
‘Zij heeft hem gekozen,’ mopperde hij verwonderd. ‘Ik geloofde, en toch werd ik overgeslagen. Hij werd in de schotel getrokken.’
‘Kop op, Charlie,’ zei Wanda, en legde haar mollige hand op zijn magere schouder. ‘Misschien was het de Keizerin niet maar alleen haar dienstmaagd die een beetje in de bonen was.’
‘Weet je, dat was nou echt eng, die schotel die op ons neerschoot,’ zei Wojtowicz tegen de anderen. ‘Maar één ding — weten jullie zeker dat Paul naar binnen werd getrokken? Ik vind het niet leuk om te zeggen, maar hij kan door de zee zijn weggezogen, zoals bijna met ons allemaal is gebeurd? Doc, Rama Joan, en Hunter bevestigden dat ze het met eigen ogen hadden gezien. ‘Ik geloof dat ze meer belang stelde in de poes dan in Paul,’ voegde Rama Joan er aan toe. ‘Waarom?’ vroeg Kleine Man. ‘En waarom “zij”?’
Rama Joan haalde haar schouders op. ‘Moeilijk te zeggen, Mr. Dodd. Behalve dan dat ze zelf op een poes leek, en ik heb geen externe seksorganen gezien.’
‘Ik ook niet,’ viel Doc haar bij, ‘hoewel ik niet wil zeggen dat ik daar op dat ogenblik gretig likkebaardend naar heb zitten loeren.’
‘Denkt u dat die schotel werkelijk een inertieloze voortstuwing had — zoals de bergenholms of hoe heten die dingen van E.E. Smith?’ vroeg Harry McHeath aan Doc.
‘Dat moet wel, lijkt me, als je ziet hoe ze heen en weer sprong. In een situatie als deze is science fiction onze enige gids. Maar aan de andere kant —’
Margo maakte er gebruik van dat iedereen in het gesprek was verdiept om achter de bosjes te verdwijnen in de richting die de andere vrouwen eerder waren ingeslagen om aan de roep van de natuur gehoor te geven. Ze klom over een wal naast de geul en kwam uit op een met keien bezaaide, brede aarden richel ongeveer zeven meter boven het strand. Ze keek om zich heen. Ze zag nergens iemand. Ze haalde vanonder haar leren jasje het grijze pistool vandaan dat uit de schotel was gevallen. Dit was de eerste gelegenheid dat ze het ding aan een nauwkeurig onderzoek kon onderwerpen. Het was een hinderlijk probleem geweest om het verborgen te houden terwijl ze haar kleren droogde.
Het was ongepolijst grijs — naar het lichte gewicht te oordelen aluminium of magnesium — en gestroomlijnd. In de taps toelopende loop zat geen gat waar enig soort materiaal uit kon komen. Voor de trekker zat een ovale knop. De greep scheen gemaakt te zijn voor twee vingers en een duim. In de linkerkant van de handgreep zat een smalle verticale strook die over vijfachtste van zijn lengte een paars licht uitstraalde, zo ongeveer als een verzonken thermometer.
Ze probeerde haar greep op het ding uit. De loop wees naar een halve meter brede kei op de rand van de richel. Haar hart begon te kloppen. Ze mikte en drukte tegen de trekker.
Er gebeurde niets. Ze drukte wat harder, toen nog wat harder, en plotseling — zij voelde geen terugslag, maar opeens vloog de kei weg, samen met een flinke hap uit de richel. Even later vielen ze vrijwel geluidloos dertig meter verder op de grond, hoewel er daar wat zand opstoof en nog iets verder vloog. Een kortstondige bries blies langs haar. Wat grind kletterde de helling af.
Ze haalde diep adem en slikte eens flink. Toen grijnsde ze. De paarse kolom leek niet veel kleiner. Ze stak het pistool weer in haar jas, en trok haar riem een gaatje steviger aan. Een bedachtzame frons kwam in de plaats van de grijns.
Ze klom weer terug over de top van de wal, en daar aan de andere kant stond Hunter. De zonnestralen die net boven de heuvels uitkwamen onthulden naast de bruine ook koperkleurige haren in zijn baard.
‘Professor Hunter!’ zei ze. ‘Ik had niet gedacht dat u zo’n soort man was.’
‘Welk soort?’ vroeg hij haar, misschien met een glimlach, maar door de baard viel dat lastig te zeggen.
‘Nou, dat u een meisje achtervolgt als ze zich wil afzonderen.’
Hij keek haar alleen aan, en zij streek haar blonde haar glad. ‘Ben jij niet aan de openhartige belangstelling van mannen gewend? Seksueel of anderszins,’ vroeg hij op de man af. Toen: ‘Het gaat erom dat ik dacht dat ik een kleine aardverschuiving hoorde.’
‘Er rolde inderdaad een rotsblok van de helling naar het strand,’ zei ze terwijl ze langs hem liep, ‘maar het geluid kan niet ver te horen zijn geweest.’
‘Ik hoorde het wel,’ zei hij. Hij begon naast haar de wal af te dalen. ‘Waarom trek je dat jasje niet uit? Het wordt warm.’
‘Ik kan wel subtielere toenaderingen bedenken,’ zei ze hem een beetje zuur.
‘Ik ook,’ verzekerde hij haar.
‘Dat lijkt me ook,’ stemde ze na een ogenblik in. Toen hield ze halt aan de voet van de wal en vroeg: ‘Ross, noem eens een vooraanstaande geleerde, liefst een natuurkundige, van het kaliber Nobelprijs, die een werkelijk wijs en humaan mens is?… Moreel onkreukbaar, maar ook met mededogen en inzicht,’
‘Dat is een hele opgaaf,’ zei hij. ‘Nou, je hebt Drummond, en Stendhal — maar die is eigenlijk geen natuurkundige — en Rosenzweig… en natuurlijk heb je dan nog Morton Opperley.’
‘Dat is de naam die ik je wilde horen zeggen,’ vertelde ze hem.
* * *
Dai Davies bonsde op de deur van het kroegje bij Portishead. Zijn knieën klapperden; zijn gelaat was lichtgroen; zijn haar plakte in zwarte lokken aan zijn schedel vast; zijn kleren waren drijfnat — en bovendien zou hij nog onder de modder hebben gezeten als dat er niet was afgewassen door zijn zwemtocht, waarop de laatste honderd meter van zijn terugtocht over het Kanaal van Bristol was uitgedraaid.
En hij was aan het allerlaatste einde van zijn afnemende, dronken krachten — als er nog tien slagen en krampachtige schoppen nodig waren geweest had hij de kust nooit gehaald, wist hij. Hij had alcohol nodig, ethanol, wijngeest! — zoals een man met een shock een transfusie moet hebben.
Читать дальше